Выбрать главу

‘Wij zijn uitlanders, Bael. Dat telt, in Andor.’ De enorme Aiel gromde nog eens.

Het scheen weinig zin te hebben om te proberen de politieke achtergronden uit te leggen. Uitlandse hulp kon Elayne alles kosten wat ze probeerde te winnen, en haar vijanden wisten dit. En zij wist dat haar vijanden dit wisten, dus hoefden ze Bashere of Bael of het Legioen van de Draak niet te vrezen, hoe groot hun aantallen ook waren. Feitelijk zouden beide zijden hun uiterste best doen om ondanks de belegering een regelrechte veldslag uit de weg te gaan. Het was oorlog, maar een oorlog van gevechtsbewegingen en schermutselingen, tenzij iemand zou blunderen. Degene die een onaantastbare positie kon verwerven of de ander in een positie kon dwingen die niet te verdedigen was, was de winnaar. Wat Bael betrof, was er geen verschil met Daes Dae’mar. Eerlijk gezegd zag Bashere zelf ook een groot aantal overeenkomsten. Met de Verwording op de drempel kon ook Saldea zich geen strijd om de troon veroorloven. Tirannen kon men verdragen en de Verwording doodde al snel de stommelingen en de hebzuchtigen, maar dit soort burgerkrijg zou de Verwording de perfecte kans geven om Saldea uit te moorden. Hij bestudeerde het kamp weer door zijn kijkglas en probeerde te raden hoe een dwaas als Arymilla Marne de steun van Naean Arawn en Elenia Sarand kon hebben verworven. Dat stel was hebzuchtig en eerzuchtig en elk was overtuigd van zijn eigen recht op de troon. Voor zover hij het verwarde kluwen begreep dat Andoranen gebruikten om dit soort zaken te beslissen, had elk van hen een veel betere aanspraak op de troon dan Arymilla. Dit waren geen wolven en wolfshonden. Dit waren wolven die besloten hadden om een schoothondje te volgen. Misschien kende Elayne de reden, maar ze wisselde nauwelijks berichten met hem uit en stuurde alleen maar korte en niet ter zake doende nieuwtjes. De kans was te groot dat iemand erachter zou komen en denken dat zij met hem samenspande. Het leek inderdaad heel erg op het Spel der Huizen. ‘Het lijkt erop dat iemand wil gaan dansen met de speren,’ zei Bael. Bashere liet zijn kijkglas zakken en keek in de richting waarheen de Aiel wees.

Al dagen voor de belegering was een gestage stroom mensen de stad ontvlucht, maar iemand was te laat vertrokken. Net buiten de rand van Laag Caemlin stonden zes met zeildoek overspannen wagens op de weg naar Tar Valon, omringd door vijftig ruiters. Hun banier was in blauwwitte vlakken verdeeld en vertoonde een rennende beer of misschien een hond met een massief lijf. Een paar ontmoedigde mensen stonden ineengedoken aan de kant met hun mantels stijf om zich heen geslagen. De mannen hadden het hoofd gebogen en kinderen klemden zich vast aan de rokken van de vrouwen. Een paar ruiters waren afgestegen en rommelden in de wagens. Kisten en dozen en zelfs dingen die op kleren leken lagen al verspreid in de sneeuw. Waarschijnlijk zochten ze naar geld of drank, maar ook al het andere van waarde zou verdwijnen in iemands zadeltas. Al gauw zou iemand de paarden uit hun tuig lossnijden, of misschien zouden ze alleen maar de wagens meenemen. Een leger kon altijd wagens en paarden gebruiken, en de bijzondere regels van deze zeer bijzondere Andoraanse burgeroorlog boden kennelijk weinig bescherming aan degenen die zich op het verkeerde tijdstip op de verkeerde plaats bevonden. De stadspoorten zwaaiden open, en zodra de opening groot genoeg was galoppeerden de paarden van roodgejaste lansiers door de vijfentwintig voet hoge boog naar buiten. Het zonlicht schitterde op de speerpunten, kurassen en helmen van de mannen die over de weg tussen de uitgestrekte lege marktpleinen donderden. De Koninginnegarde rukte uit. In ieder geval voldoende van hen. Bashere richtte zijn kijkglas weer op de wagens.

De officier onder de berenbanier, als het tenminste een beer was, had zijn berekeningen al gemaakt. Hun vijftig man waren geen partij tegen tweehonderd van zijn mannen, en die paar wagens waren de moeite niet waard. De afgestegen ruiters zaten inmiddels alweer in het zadel en toen Basheres kijkglas hen vond, galoppeerde de hele groep onder een wapperende blauwwitte banier naar het noorden, naar hem toe. De mensen langs de kant van de weg staarden de wegrijdende soldaten na. Hij hoefde hun gezichten niet te zien om te weten dat ze verward waren, maar een paar van hen haastten zich onmiddellijk om hun verspreide bezittingen uit de sneeuw op te rapen en weer op de wagens te stapelen.

De aankomst van de garde, die even later om de wagens heen de teugels aantrok, maakte daar snel een einde aan. De gardisten drongen de mensen snel terug naar de wagens. Sommigen probeerden langs hen heen te schieten om een begeerd bezit op te rapen, en een man zwaaide protesterend met zijn armen tegen een gardist. Dat was kennelijk een officier, met witte pluimen op zijn helm en een rode sjerp over zijn borstkuras. Hij leunde uit het zadel en gaf de protesterende man met de rug van zijn hand een klap in het gezicht. De man viel als een zak zout achterover en iedereen bleef stokstijf staan. Toen haastte iedereen zich de wagens in; enkelen grepen de gevallen man bij schouders en voeten en schuifelden zo snel ze konden met het dode gewicht tussen hen in naar de wagens. Een vrouw op de laatste wagen rukte al aan de teugels om het span paarden te keren en terug te rijden naar de stad.

Bashere liet het kijkglas zakken om het kamp te bestuderen en drukte het toen snel weer tegen zijn oog voor een nadere blik. Er waren nog steeds mannen met schoppen en houwelen aan het graven, en anderen worstelden zakken en tonnen van de wagens. Edelen en officieren reden stapvoets om het kamp heen en hielden een oogje op het werk. Iedereen was zo rustig als vee in het weiland. Eindelijk wees er iemand naar de heuvel tussen hen en de stad, en toen nog iemand en nog iemand. Ruiters zetten hun paarden aan tot draf en schreeuwden bevelen. De banier met de beer was juist in het zicht van het kamp gekomen.

Bashere stak het kijkglas onder zijn arm en fronste zijn wenkbrauwen. Ze hadden geen wachten op de heuveltop om te waarschuwen tegen wat er buiten het zicht gebeurde. Zelfs met de zekerheid dat niemand een veldslag aan zou gaan, was dit stom. Maar het kon van pas komen als ook de andere kampen zo zorgeloos waren en niemand de fout herstelde. Hij blies nijdig zijn snorpunten op. Als hij van plan was geweest de belegeraars te bevechten. Een enkele blik liet hem zien dat de wagens met hun geleide van gardisten halverwege de Tar Valonpoort waren. De voerlieden joegen hun paarden op alsof achtervolgers hun op de hielen zaten. Of misschien was het alleen maar om de officier die zijn zwaard boven zijn hoofd zwaaide. ‘Er wordt vandaag niet gedanst,’ zei hij. ‘Dan kan ik mijn dag beter besteden dan te kijken hoe natlanders gaten graven,’ zei Bael. ‘Moge je voor immer water en schaduw vinden, Davram Bashere.’

‘Voorlopig heb ik liever droge voeten en een warm vuur,’ mopperde Bashere zonder nadenken, en wenste toen dat hij het niet gedaan had. Als je een man beledigde door op zijn vormelijkheden te trappen, kon hij je weleens proberen te doden; en de Aiel waren vreemde gasten die op vormelijkheid stonden.

Maar Bael wierp het hoofd in de nek en lachte. ‘De natlanden zetten alles op hun kop, Davram Bashere.’ Een vreemd gebaar van zijn rechterhand bracht de andere Aiel overeind, en met soepele lange passen beenden ze naar het oosten. De sneeuw scheen hun niet in de weg te zitten.

Bashere liet zijn kijkglas in de leren koker glijden die aan Snelvoets zadelknop hing, steeg op en stuurde de vos naar het westen. Zijn eigen gevolg had aan de andere kant van de helling gewacht en sloot zich achter hem aan met slechts het zwakke kraken van leer. Nergens was het getinkel van onbeschermd metaal te horen. Hij had niet zoveel mannen als Bael, maar dit waren taaie lieden uit zijn eigen landerijen in Tyr en hij had ze vele keren de Verwording in gevoerd voordat hij ze naar het zuiden had geleid. Elke man had een eigen deel van het spoor toegewezen gekregen om in het oog te houden, voor of achter, links of rechts, hoog of laag, en hun hoofden gingen voortdurend heen en weer. Hij hoopte maar dat ze niet deden alsof. Het bos was hier dun en de takken waren kaal, behalve die van eik en lederblad, pijnboom en den, maar het besneeuwde land golfde zodanig dat vijftig pas verder een honderdtal ruiters zich ongezien kon ophouden. Hij verwachtte zoiets wel niet, maar datgene wat je dood werd was altijd wat je nooit had verwacht. Onbewust maakte hij het zwaard in zijn schede losser. Je moest gewoon het onverwachte verwachten.