Выбрать главу

Danel wreef met een knokkel die rood was geworden van de kou over zijn snor, die eruitzag als een paar slagtanden. Hij wierp een zijdelingse blik op Arganda en slaakte een diepe zucht, die als mist uit zijn mond kwam. ik zal hem in de gaten houden, Heer Perijn,’ mompelde hij terwijl hij zijn mantel wat dichter om zich heen trok, ‘maar u kunt nog zo vaak zeggen dat ik de leiding heb, zodra u uit het zicht bent, luistert hij geen tel meer naar me.’ Helaas was dat waar. Perijn zou liever Arganda meegenomen hebben in plaats van Gallenne, maar de mannen waren geen van beiden bereid geweest dat te aanvaarden. De Geldaner besefte weliswaar dat de mannen en paarden al snel zouden omkomen van de honger als ze niet ergens voedsel gingen halen, maar hij kon het niet verdragen ook maar één dag nog verder bij zijn koningin vandaan te zijn dan hij nu al was. In sommige opzichten leek hij zich nog erger zorgen te maken dan Perijn, of misschien was hij gewoon meer bereid om eraan toe te geven. Als hij aan zichzelf werd overgelaten, zou hij elke dag een beetje dichter naar de Shaido toe kruipen, totdat hij zich pal onder hun neus bevond. Perijn was inmiddels bereid te sterven om Faile te bevrijden. Arganda léék alleen maar bereid te sterven. ‘Doe wat je kunt om te voorkomen dat hij iets doms doet, Danel.’ Na een korte stilte voegde hij eraan toe: ‘Zolang het maar niet op een gevecht uitdraait.’ Hij kon immers niet van Danel verwachten dat hij die kerel ten koste van alles zou tegenhouden. Voor elke twee mannen uit Tweewater waren er drie Geldaners, en ze zouden Faile nooit meer vrij krijgen als ze elkaar uitmoordden. Het scheelde weinig of Perijn had even zijn hoofd tegen de flank van Stapper gelegd. Licht, wat was hij moe, en hoe ver hij ook vooruitkeek, hij voorzag voor zichzelf nog geen soelaas.

Traag hoefgekletter kondigde de komst van Masuri en Seonid aan, met vlak achter hen hun drie zwaardhanden. Ze waren gehuld in mantels, waardoor de mannen bijna helemaal leken te verdwijnen en hun paarden deels. Beide Aes Sedai waren gekleed in glanzende zijde, en onder de rand van Masuri’s donkere mantel was een zware gouden ketting zichtbaar, bestaande uit gelaagde, dikke strengen. Een wit edelsteentje bungelde op Seonids voorhoofd, aan een fijn gouden kettinkje dat in haar haren was vastgezet. Annoura ontspande zich en maakte het zich gemakkelijker in haar zadel. Tussen de Aieltenten stonden de Wijzen op een rijtje toe te kijken, zes lange vrouwen met een donkere sjaal om hun hoofd. De inwoners van So Habor zouden de Aiel wellicht evenmin welkom heten als de inwoners van Malden, maar Perijn was er niet zeker van geweest of de Wijzen de zusters alleen zouden laten gaan. Zij waren de laatsten op wie ze hadden gewacht. De roodgouden rand van de zon kwam boven de bomen uit.

‘Hoe sneller we er zijn, hoe sneller we terug kunnen,’ zei hij, en klom in het zadel van de vos. Terwijl hij door het gat reed dat was opengelaten om de wagens door te laten, begonnen mannen uit Tweewater de ontbrekende staken al terug te zetten. Het ontbrak niemand aan behoedzaamheid nu Masema’s mensen zo dichtbij waren. Het was honderd pas tot aan de rand van het bos, maar hij ving een beweging op: iemand op een paard die wegglipte in de diepere schaduwen tussen de torenhoge bomen. Een van Masema’s verspieders, ongetwijfeld, die zich nu naar de Profeet spoedde om hem te vertellen dat Perijn en Berelain het kamp verlaten hadden. Hoe snel hij echter ook reed, hij kon nooit op tijd zijn. Als Masema Berelain of Perijn dood wilde, wat wel waarschijnlijk leek, zou hij op een volgende kans moeten wachten.

Gallenne was echter niet van zins om wat dan ook te riskeren. Sinds de dag waarop ze niet waren teruggekeerd uit Masema’s kamp, was er taal noch teken vernomen van Santes en Gendar, de twee dievenpakkers van Berelain. Voor Gallenne was dat een even duidelijke boodschap als hun hoofd in een zak. Hij en zijn lansiers hadden nog voordat ze de bomen bereikten een kring gevormd rond Berelain, en ze hielden de omgeving scherp in de gaten. Ze reden ook om Perijn heen, maar dat was een bijkomstigheid. Als Gallenne zijn zin had gekregen, zou hij de hele Vleugelgarde hebben meegenomen, die uit zo’n negenhonderd man bestond. Nog liever had hij Berelain ertoe overgehaald niet mee te gaan. Perijn had dat ook geprobeerd, maar hij was er evenmin in geslaagd. De Eerste luisterde aandachtig naar wat je zei en deed vervolgens precies waar ze zin in had. Faile was ook zo. Soms moest je daar als man gewoon mee leren leven. Meestal zelfs, want je had toch geen keus.

De gigantische bomen en de keien die door de sneeuw omhoog staken maakten het uiteraard onmogelijk om volmaakt in formatie te rijden, maar toch was het zelfs in het schemerige licht van het woud een kleurig gezicht: de rode wimpels die, beschenen door schuine zonnestralen, leken te drijven op het zachte briesje, en de rode harnassen van de ruiters die af en toe kortstondig verdwenen achter reusachtige eiken en lederbladbomen. De drie Aes Sedai reden achter Perijn en Berelain, gevolgd door hun zwaardhanden, en allemaal hielden ze het woud om hen heen in de gaten. Achter hen reed de man met het vaandel van Berelain. Een eindje daarachter kwam Kireyin met het vaandel van Geldan. Zijn mannen reden in keurige, glanzende rijen, voor zover dat mogelijk was. De open aanblik van het woud was misleidend en het leende zich slecht voor nette rijen en kleurige vaandels. Als je er echter de geborduurde zijde, de juwelen, de kroon en de zwaardhanden in hun van kleur veranderende mantels bij optelde, bood de stoet toch een indrukwekkende aanblik. Perijn moest er bijna om lachen, hoewel zonder veel vreugde. Berelain leek aan te voelen wat hij dacht. ‘Als je een zak meel gaat kopen,’ zei ze, ‘moet je eenvoudige wollen kleren aantrekken, zodat de verkoopster denkt dat je niet meer kunt betalen dan nodig is. Als je echter karrenvrachten meel wilt, moet je sieraden dragen, zodat ze denkt dat je het je kunt veroorloven om terug te komen en alles op te kopen wat ze bij elkaar kan schrapen.’ Ondanks zichzelf proestte Perijn van de lach. Dat leek erg op wat Meester Lohan een keer tegen hem had gezegd, met een por in de ribben om aan te geven dat het een grapje was en een blik in zijn ogen die aangaf dat het iets meer was dan dat. Kleed je eenvoudig als je een kleine gunst wilt en deftig als je een grote wilt. Hij was erg blij dat Berelain niet langer rook als een jagende wolf. Dat betekende voor hem in elk geval een zorg minder.

Al snel haalden ze de laatste wagens in, die in een rij stilstonden toen ze het Reisterrein bereikten. Met bijlen en bloed, zweet en tranen waren de bomen verwijderd die door het openen van Poorten waren gesneuveld, en er was een kleine open plek ontstaan. Daar was het echter al heel druk, zelfs voordat Gallenne zijn ring lansiers er met de gezichten naar buiten omheen opstelde. Fager Neald was er al, een opzichtig geklede Morlander die met was de uiteinden van zijn snor tot punten had gedraaid. Hij zat op zijn ruin, een appelschimmel. Zijn mantel was goed genoeg voor mensen die nog nooit een Asha’man hadden gezien. De enige andere die hij had was ook zwart, en op deze zaten in elk geval geen kraagspelden waaraan hij te herkennen was. De sneeuw was niet diep, maar ook de twintig mannen uit Tweewater onder leiding van Wil Alseen waren op hun paard gaan zitten, in plaats van op de grond te blijven staan totdat hun voeten in hun laarzen zouden bevriezen. Zo te zien waren deze kerels meer gehard dan de mannen die samen met hem uit Tweewater waren weggegaan. Ze hadden een boog op hun rug, een koker boordevol pijlen en allemaal verschillende zwaarden aan hun riem. Perijn hoopte dat hij hen snel naar huis kon sturen, of nog beter: dat hij samen met hen naar huis kon gaan.

De meesten hadden een vechtstok over hun zadel gelegd, maar Ted Alcaar en Vlan Barster droegen vaandels: Perijns eigen Rode Wolfskop en de Rode Adelaar van Manetheren. Ted had zijn kaken koppig op elkaar geklemd en Vlan, een lange, magere kerel uit de buurt van Wachtheuvel, trok een nors gezicht. Waarschijnlijk had hij hier geen zin in. Ted misschien ook niet. Wil schonk Perijn die open, onschuldige blik waar thuis zoveel meisjes ingetuind waren – Wil hield ervan op feestdagen een mantel met te veel borduursel aan te trekken en hij was er simpelweg gek op om voor die vaandels uit te rijden, waarschijnlijk omdat hij hoopte dat een vrouw zou denken dat ze van hem waren – maar Perijn zei er niets over. De andere drie mensen op de open plek had hij evenmin verwacht als de vaandels. Met een hand hield Balwer zijn mantel om zich heen alsof het briesje een storm was, en met zijn hielen stuurde hij zijn ruin met de stompe neus naar voren om Perijn op te vangen. Twee van Failes aanhangers kwamen met een uitdagende uitdrukking op hun gezicht achter hem aan. Medores blauwe ogen leken niet te passen bij haar donkere Tyreense gezicht, maar ja, haar mantel met de groengestreepte pofmouwen leek ook niet te passen bij haar rondborstige gestalte. Ze was de dochter van een hoogheer en op en top een vrouwe. Mannenkleding stond haar gewoon niet. Latian was een Cairhienin, die nog bleker leek dan hij was door zijn mantel. Die was bijna even donker als die van Neald, maar dan met vier rood met blauwe strepen op de borst. Hij was niet veel langer dan zijn metgezel. Bovendien was hij verkouden, en omdat hij steeds zijn scherpe neus ophaalde en er met een vinger langswreef, zag hij er lang niet zo bekwaam uit als zij. Ze droegen geen van beiden een zwaard. Ook dat was een verrassing.