Выбрать главу

De man die overeind was gesprongen trok met zijn wijsvinger aan de kraag van zijn mantel. De mantel van eersteklas blauwe wol met een rij vergulde knopen die doorliep tot aan zijn hals moest ooit heel mooi zijn geweest, maar kennelijk had hij al verschillende malen eten op het voorpand geknoeid – misschien wel meer dan hij zelf binnen had gekregen. Ook bij hem hing de huid los om zijn lijf. ‘Ge... gebeurd, Aes Sedai?’ stamelde hij.

‘Hou je mond, Mycal!’ zei een afgetobd uitziende vrouw snel. Op de hoge kraag en de mouwen van haar donkere gewaad zat borduursel, maar door het vuil waren de kleuren niet meer herkenbaar. Haar ogen waren hol en zwart omrand. ‘Hoe komt u erbij dat er iets gebeurd is, Aes Sedai?’

Annoura wilde daar eigenlijk op ingaan, maar toen de Aes Sedai haar mond weer opendeed, mengde Berelain zich in het gesprek. ‘We zijn op zoek naar de graankooplui.’ De uitdrukking op Annoura’s gezicht veranderde geen ogenblik, maar haar mond klapte met een hoorbare klik dicht.

De mensen rond de tafel wisselden lange blikken uit. De afgetobd uitziende vrouw nam Annoura even aandachtig op, maar keek toen snel naar Berelain. De zijden gewaden en de vuurdruppels waren haar duidelijk opgevallen, net als de diadeem. Ze maakte met gespreide rokken een kniks. ‘Wij zijn het handelsgilde van So Habor, Vrouwe. Wat ervan over...’ Ze maakte haar zin niet af, maar ademde diep en beverig in. ik ben Rahema Arnon, Vrouwe. Waarmee kunnen wij u van dienst zijn?’

De kooplui leken een beetje op te fleuren toen ze hoorden dat hun bezoekers waren gekomen om graan te kopen en andere dingen die zij konden leveren: lampolie, kookolie, bonen, naalden, hoefnagels, stoffen, kaarsen en nog een tiental andere dingen waar in het kamp behoefte aan was. In elk geval leken ze een beetje minder angstig. Als de gemiddelde handelaar de lijst had gehoord die Berelain opsomde, zou hij veel moeite hebben moeten doen om niet hebzuchtig te gaan glimlachen, maar deze lui...

Vrouw Arnon riep naar de herbergier dat er wijn gebracht moest worden: ‘De beste wijn; snel, snel, nu meteen.’ Toen een vrouw met een lange neus aarzelend om de hoek van de deur de gelagkamer in keek, moest vrouw Arnon echter naar haar toe rennen en haar bij haar bevuilde mouw grijpen om te voorkomen dat ze zich weer uit de voeten zou maken. De kerel met de mantel vol etensvlekken riep tegen ene Speral dat hij de proefvaten moest brengen, maar nadat hij drie keer had geroepen zonder dat er antwoord kwam, schoot hij met een zenuwachtig lachje een achterkamertje binnen. Even later kwam hij terug met zijn armen om drie grote, cilindervormige houten vaten geslagen. Die zette hij, nog steeds zenuwachtig lachend, op de tafel. De anderen leidden Berelain buigend en met onzekere glimlachjes naar een stoel aan het hoofd van de ovale tafel. De mannen en vrouwen met hun vettige gezichten krabden onophoudelijk aan zichzelf, maar waren zich daar kennelijk niet van bewust. Perijn stopte zijn pantserhandschoenen weg achter zijn gordel en ging tegen een beschilderde muur geleund staan wachten.

Ze hadden afgesproken dat ze het onderhandelen aan Berelain zouden overlaten. Ze was met enige tegenzin bereid toe te geven dat hij van hen beiden de betere paardenkenner was, maar zij had meerjarige verdragen gesloten over de verkoop van de olievisvangst. Annoura had zuur geglimlacht bij de gedachte dat een omhooggevallen boerenjongen een handje zou kunnen helpen. Zo noemde ze hem natuurlijk niet – ze klonk even overtuigend als Masuri of Seonid als ze hem ‘heer’ noemde – maar het was wel duidelijk dat ze vond dat sommige dingen ver buiten zijn vermogen lagen. Nu glimlachte ze niet, terwijl ze achter Berelain stond en de kooplui aandachtig opnam alsof ze hun gezichten in haar geheugen wilde griffen. De herbergierster kwam wijn brengen, in tinnen bekers die weken, zo niet maanden geleden voor het laatst een poetsdoek van dichtbij hadden gezien. Perijn tuurde alleen maar naar zijn wijn en draaide hem rond in zijn beker. Vrouw Vadere, de herbergierster, had rouwrandjes onder haar vingernagels en het vuil was in haar knokkels getrokken alsof het deel uitmaakte van haar huid. Hij merkte op dat Gallenne, die tegenover hem stond met één hand op het gevest van zijn zwaard en met zijn rug tegen de muur, zijn beker ook alleen maar vasthield en dat Berelain die van haar niet eens aanraakte. Kireyin snoof aan de wijn, nam er een grote slok van en riep toen naar vrouw Vadere dat ze hem een kan moest komen brengen.

‘Noem je dit je beste wijn? Waterig spul,’ zei hij met zijn nasale stem hooghartig tegen de vrouw, ‘maar misschien kan het de stank een beetje wegspoelen.’ Ze keek hem niet-begrijpend aan en bracht vervolgens zonder een woord te zeggen een hoge, tinnen kan naar zijn tafel. Kennelijk zag Kireyin haar stilzwijgen aan voor ontzag. Baas Crossin, de kerel met de mantel vol etensvlekken, schroefde de deksels van de houten vaten en schudde een paar hoopjes gepeld graan op tafel van het soort dat ze te bieden hadden: gele gierst, bruine haver en gerst die maar iets donkerder bruin was. Voor de oogst was er waarschijnlijk geen regen gevallen. ‘Eersteklas kwaliteit, zoals u ziet,’ zei hij.

‘Ja, eersteklas kwaliteit.’ De glimlach bestierf vrouw Arnon op de lippen, maar met een ruk dwong ze hem weer terug. ‘We verkopen alleen de allerbeste waren.’

Voor mensen die hun waren aanprezen als de allerbeste, onderhandelden ze niet erg scherp. Perijn had thuis gezien hoe mannen en vrouwen wol en tobak verkochten aan kooplieden uit Baerlon en ze deden altijd heel geringschattend over het bod van de kopers. Soms klaagden ze dat de kooplieden hen tot de bedelstaf veroordeelden, terwijl de prijs twee keer zo hoog was als het jaar ervoor. Soms beweerden ze zelfs dat ze misschien wel gewoon tot het volgend jaar zouden wachten voordat ze de boel verkochten. Het was een dans die minstens zo ingewikkeld was als die op een feestdag. ‘We kunnen denk ik nog wel een beetje zakken met de prijs, aangezien het om zo’n grote hoeveelheid gaat,’ zei een kalende man tegen Berelain, krabbend aan zijn grijzende baard. Die was kort geknipt en zo vettig dat hij aan zijn kin vastplakte. Als Perijn naar de man keek, kreeg hij zin om aan zijn eigen baard te krabben. ‘We hebben een zware winter achter de rug,’ prevelde een vrouw met een bol gezicht. Slechts twee handelaren namen de moeite om haar met opgetrokken wenkbrauwen aan te kijken. Perijn zette zijn wijnbeker neer op de dichtstbijzijnde tafel en liep naar het gezelschap in het midden van de gelagkamer. Annoura wierp hem een scherpe, waarschuwende blik toe, maar enkele kooplui namen hem nieuwsgierig – en behoedzaam – op. Gallenne had hen allemaal opnieuw aangekondigd, maar deze mensen wisten eigenlijk niet precies waar Mayene lag, of hoe machtig dat land was; en Tweewater betekende voor hen slechts goede tobak. De tobak uit Tweewater was wijd en zijd bekend. Als er geen Aes Sedai bij was geweest, zouden ze bij de aanblik van zijn ogen wellicht op de vlucht zijn geslagen. Iedereen zweeg toen Perijn een handvol gierst opschepte: piepkleine, gladde, prachtig gele bolletjes. Dit graan was het eerste wat hij in deze stad had gezien dat schoon was. Hij liet het graan weer op de tafel vallen en pakte het deksel van een van de vaten op. De schroefdraad die in het hout was uitgesneden was scherp en vertoonde geen slijtage. Het deksel sloot het vat ongetwijfeld perfect af. Vrouw Arnon wendde haar blik van hem af en likte over haar lippen.