De Shaido liet zijn hoofd weer op de grond zakken en grinnikte met zijn diepe, volle stem. Je zou bijna denken dat hij ontspannen op een donsbed lag.
‘Als... als jij dit niet kunt,’ zei Aram wanhopig, ‘ga dan weg. Dan zorg ik samen met de anderen wel dat het gebeurt.’ Doen wat nodig was. Perijn keek naar de gezichten van de mensen die hem omringden. Arganda, die nu met een van haat vertrokken gezicht niet alleen de Shaido, maar ook hem woedend aankeek. Masema, die stonk naar krankzinnigheid en vervuld was van haat en minachting. Je moet bereid en in staat zijn een steen pijn te doen. Edarra, wier gezicht al even ondoorgrondelijk was als dat van de Aes Sedai, had kalm haar armen onder haar borsten over elkaar geslagen. Shaido weten hoe ze pijn moeten omarmen. Het zou dagen kosten. Sulin, met op haar wang het litteken dat nog steeds bleek afstak tegen haar leerachtige huid, keek strak voor zich uit en ze rook onverbiddelijk. Ze zullen maar weinig loslaten, en dat zo langzaam mogelijk. Berelain, die rook naar veroordeling, was een heerseres die mannen ter dood had veroordeeld zonder daar ooit een nacht om wakker te liggen. Doen wat nodig was. Bereid en in staat een steen pijn te doen. Pijn omarmen. O, Licht, Faile.
De bijl was voor zijn gevoel zo licht als een veertje toen hij hem optilde, maar kwam neer als een hamer op het aambeeld. Het zware blad sneed soepel door de linkerpols van de Shaido. De man gromde van pijn, maar hief zich toen schokkerig en met een grauw op, waarbij hij het bloed dat uit zijn pols spoot opzettelijk in Perijns gezicht spatte.
‘Heel hem,’ zei Perijn tegen de Aes Sedai terwijl hij een stap naar achteren deed. Hij deed geen poging om zijn gezicht schoon te vegen. Het bloed sijpelde in zijn baard. Hij voelde zich uitgehold. Hij had de bijl niet meer kunnen optillen als zijn leven ervan had afgehangen. ‘Ben je niet wijs?’ vroeg Masuri boos. ‘We kunnen die man zijn hand niet teruggeven!’
‘Ik zei: heel hem!’ grauwde hij.
Seonid was echter al in beweging gekomen. Ze tilde haar rokken op, schreed naar de man toe en knielde neer bij zijn hoofd. Hij lag aan de stomp van zijn pols te bijten in een vruchteloze poging het bloeden met zijn tanden te stelpen. Er sprak echter geen angst uit zijn ogen en evenmin uit zijn geur. Geen geintje angst.
Seonid greep de Shaido bij zijn hoofd en opeens begon hij te schokken en wild met zijn arm om zich heen te slaan. Het gespetter van bloed werd gestaag minder terwijl hij lag te stuiptrekken, en toen hij zich met een grauw gezicht slap op de grond liet zakken, was het bloeden gestelpt. Bevend hief hij de stomp van zijn linkerarm op om te kijken naar de gladde huid die er nu overheen lag. Als er een litteken was, kon Perijn er niets van zien. De man keek hem met onblote tanden aan. Hij rook nog steeds niet bang. Seonid liet haar schouders hangen, alsof ze het uiterste van zichzelf had gevergd. Alharra en Wynter deden een stap naar voren, maar ze hield hen met een handgebaar tegen en kwam met een diepe zucht moeizaam zelf overeind.
‘Ik heb me laten vertellen dat jullie het dagenlang kunnen volhouden zonder ook maar iets te zeggen waar we iets aan hebben,’ zei Perijn. Zijn stem klonk hem te luid in de oren. ‘Ik heb geen tijd om toe te kijken hoe taai en dapper jullie zijn. Ik wéét dat jullie taai en dapper zijn. Maar mijn vrouw wordt al te lang gevangengehouden. Jullie worden zo meteen van elkaar gescheiden en dan gaan we jullie vragen stellen over enkele vrouwen, namelijk of en waar je hen gezien hebt. Dat is het enige wat ik wil weten. Er komen geen hete kolen of iets dergelijks aan te pas; we houden het bij vragen. Maar als iemand weigert antwoord te geven, of als jullie antwoorden te verschillend zijn, raken jullie alle vijf iets kwijt.’ Tot zijn verrassing slaagde hij er toch in de bijl op te tillen. Er zaten rode vegen op het blad.
‘Twee handen en twee voeten,’ zei hij kil. Licht, wat klonk hij ijzig. Hij voelde zich ook ijzig, tot op zijn botten. ‘Dat betekent dat jullie vier kansen krijgen om allemaal hetzelfde te zeggen. En ook als jullie allemaal je mond houden, zal ik jullie niet doden. Dan zoek ik een dorp waar ik jullie kan achterlaten, ergens waar jullie mogen bedelen, ergens waar de jongens de woeste Aielmannen zonder handen en voeten een muntje zullen toewerpen. Denk daar maar eens over na en besluit dan of het de moeite waard is om me mijn vrouw te ontzeggen.’
Zelfs Masema keek hem aan alsof hij de man die daar met een bijl stond voor het eerst zag. Toen hij zich omdraaide om weg te gaan, maakten zowel Masema’s mannen als de Geldaners ruim baan voor hem, alsof ze een hele vuist Trolloks moesten doorlaten. Hij vond de haag van puntige staken op zijn weg, en een pas of honderd daarachter het woud, maar hij veranderde niet van richting. Met de bijl in zijn handen liep hij verder totdat hij aan alle kanten omringd werd door de hoge bomen en hij de geuren van het kamp achter zich had gelaten. De scherpe, metaalachtige stank van bloed droeg hij met zich mee. Daar kon hij niet voor vluchten. Hij had niet kunnen zeggen hoelang hij door de sneeuw liep. Het viel hem nauwelijks op dat de lichtstralen die de schaduwen onder het bladerdak van het woud doorkliefden steeds schuiner werden. Het bloed op zijn gezicht en in zijn baard werd dik. Het begon op te drogen. Hoe vaak had hij niet gezegd dat hij alles zou doen om Faile terug te krijgen? Een man deed wat hij moest doen. Voor Faile was dat alles.
Plotsklaps hief hij met beide handen de bijl boven zijn hoofd, om hem vervolgens zo hard als hij kon van zich af te slingeren. Het wapen tolde door de lucht en begroef zich met een harde klap in de dikke stam van een eik.
Hij slaakte een zucht die in zijn longen opgesloten leek te zitten, zeeg neer op een ruw rotsblok zo hoog en breed als een bank, en zette zijn ellebogen op zijn knieën. ‘Je kunt nu wel te voorschijn komen, Elyas,’ zei hij vermoeid. ‘Ik kan je ruiken.’
De andere man stapte met lichte tred uit de schaduwen. Zijn gele ogen gloeiden zachtjes onder de brede rand van zijn hoed. Vergeleken met hem waren de Aiel luidruchtig. Hij duwde zijn lange mes uit de weg en ging naast Perijn op het rotsblok zitten, maar een hele tijd kamde hij alleen maar met zijn vingers door de brede, met grijs doorspekte baard die tot op zijn borst hing. Hij knikte naar de bijl, die vastzat in de stam van de eik. ‘Ik heb een keer tegen je gezegd dat je dat ding moest houden totdat je er te veel van ging genieten als je hem gebruikte. Genoot je ervan, daar in het kamp?’ Perijn schudde heftig zijn hoofd. ‘Nee! Dat niet. Maar...’
‘Maar wat, jongen? Ik denk dat je zelfs Masema bang hebt gemaakt. Alleen ruik jij ook bang.’
‘Het werd hoog tijd dat die eens ergens bang voor werd,’ mompelde Perijn, en hij haalde onbehaaglijk zijn schouders op. Sommige dingen waren moeilijk in woorden uit te drukken. Maar misschien werd het wel tijd om dat te doen. ‘De bijl. De eerste keer viel het me niet eens op; achteraf pas. Dat was de nacht dat ik Gaul ontmoette en de Witmantels ons wilden doden. Later, toen ik in Tweewater tegen de Trolloks vocht, was ik er niet zeker van. Maar uiteindelijk bij Dumaisbron wel. Ik ben bang in de strijd, Elyas, bang en verdrietig, omdat ik Faile misschien nooit meer zal zien.’ Zijn hart trok zich samen totdat het pijn deed in zijn borst. Faile. ‘Alleen... Ik heb Gradi en Neald horen praten over hoe het is als je de Ene Kracht aanraakt.
Ze zeggen dat je dan pas echt het gevoel hebt dat je lééft. Hoewel ik in de strijd doodsangsten uitsta, heb ik dan pas het gevoel dat ik leef, en dat heb ik verder alleen als ik Faile in mijn armen houd. Ik geloof niet dat ik ertegen zou kunnen als ik dat gevoel ook zou krijgen als ik deed wat ik net in dat kamp heb gedaan. Ik geloof niet dat Faile me dan terug zou willen.’
Elyas snoof minachtend, ik denk niet dat je dat in je hebt, jongen. Luister, iedereen reageert anders op gevaar. Sommigen blijven zo koel als een kikker, maar ik heb nooit de indruk gehad dat jij zo was. Als je hart begint te bonzen, raakt je bloed verhit. Dan is het alleen maar logisch dat je zintuigen worden aangescherpt, dat je je sterker bewust bent van alles om je heen. Misschien ga je binnen een paar tellen dood, of misschien al bij de volgende hartslag, maar op dat ogenblik leef je nog en dat voel je van je tanden tot in je teennagels. Zo is het nu eenmaal. Dat betekent niet dat je het fijn vindt.’