Выбрать главу

Mart trok geërgerd zijn wollen muts wat omlaag en beende tandenknarsend weg door de fel gekleurde verzameling tenten en wagens. Hij betaalde niet genoeg? Voor wat hij had aangeboden zou Luca bereid moeten zijn om zijn paarden de hele weg naar Lugard te laten galoppéren. Nou ja, niet precies galopperen – hij wilde de beesten tenslotte niet dood hebben – maar die opgeblazen vent zou in ieder geval bereid moeten zijn om haast te maken. Niet ver van Luca’s wagen zat Chel Vanin op een kruk met drie poten te roeren in een soort stoofpot die in een ketel boven een vuurtje hing. Er droop regen in de ketel vanaf de rand van zijn hoed, maar de dikke man leek het niet te merken, of het kon hem niet schelen. Gorderan en Fergin, twee Roodarmen, vloekten terwijl ze haringen in de modder sloegen voor de vies bruine tent die ze deelden met Harnan en Metwyn. En met Vanin, maar Vanin bezat vaardigheden waardoor hij boven het opzetten van tenten stond, en de Roodarmen stribbelden slechts een klein beetje tegen. Vanin was een ervaren smid, maar belangrijker nog, hij was de beste spoorzoeker en paardendief in het land, hoe onwaarschijnlijk dat ook leek als je hem zag.

Fergin zag Mart en slikte een vloek in toen hij zich met de hamer op zijn duim sloeg. Hij liet de hamer vallen, stak zijn duim in zijn mond en liet zich klagend op zijn hurken zakken. ‘We moeten de hele nacht in dit weer buiten zitten om die vrouwen te bewaken, Heer. Kunt u daar niet een paar van die paardenverzorgers voor inhuren, zodat wij tenminste droog blijven tot we geen keus meer hebben?’ Gorderan porde Fergin met een dikke vinger in zijn schouderblad.

Hij was even breed als Fergin mager was, en een Tyrener ondanks zijn grijze ogen. ‘Paardenverzorgers zetten de tent op en stelen alles wat los en vast zit eruit, Fergin.’ Nog een por. ‘Wil je dat een van die grijpers er vandoor gaat met mijn kruisboog, of mijn zadel? Het is een goed zadel.’ Fergin viel bijna om toen hij nog een por kreeg. ‘Als we die tent niet snel opzetten, zet Harnan ons de hele nacht buiten op wacht.’

Fergin trok een boos gezicht en gromde, maar hij pakte zijn hamer op en veegde de modder aan zijn jas. Hij was geen slecht soldaat, alleen niet al te slim.

Vanin spoog door de spleet in zijn tanden, waarbij hij de ketel op een haar na miste. De stoofpot rook lekker na wat Latelle klaarmaakte, maar Mart besloot om hier ook maar niet te eten. De dikke man klopte met zijn houten lepel op de rand van de ketel en keek Mart vanonder zijn dikke oogleden aan. Zijn ronde gezicht zag er vaak uit alsof hij half sliep, maar je moest wel dom zijn om dat te geloven. ‘Met deze snelheid bereiken we Lugard pas aan het eind van de zomer. Of misschien wel nooit.’

‘We komen er wel, Vanin,’ zei Mart met meer vertrouwen dan hij eigenlijk voelde. De ruwe wollen mantel die hij een paar uur geleden droog had aangetrokken droop van de regen, en het water liep langs zijn rug. Het was moeilijk om vertrouwen te hebben wanneer er ijzig water langs je rug liep. ‘De winter is bijna voorbij. Zodra het lente wordt, gaan we sneller. Let maar op. Tegen het midden van de lente zijn we in Lugard.’

Daar was hij ook niet zo zeker van. De eerste dag hadden ze niet meer dan twee roeden afgelegd, en daarna was het een goede dag als ze tweeënhalve roede konden afleggen. Er waren niet veel dorpen langs de Illiaanse Straatweg, een naam die snel zou veranderen hoe verder ze naar het noorden gingen. Mensen noemden het de Ebo Dar-weg, of de Veerweg, of soms gewoon ‘de weg’, alsof er maar één was. Maar Luca stopte bij elk dorp, hoe klein ook, met een muur eromheen of enkel een paar straten en een plein. Het duurde bijna een halve dag om de voorstelling en de wand met de blauwe banier op te zetten. Valan Luca’s Grote Reizende Voorstelling. Luca kon het niet verkroppen om de kans op bezoekers mis te lopen. Of de kans op het geld dat ze hadden. Of de kans om een van zijn rode mantels aan te trekken en hun bewondering te oogsten. Luca vond dat bijna even mooi als geld. Bijna.

De vreemde kunstenmakers en de dieren uit verre landen waren voldoende om mensen te trekken. Eigenlijk waren de dieren uit niet zo verre landen al genoeg; maar weinig mensen kwamen ver genoeg buiten hun dorpen om ooit een beer te zien, laat staan een leeuw. Alleen als het hard regende waren er minder bezoekers, en wanneer het te hard regende wilden de jongleurs en acrobaten toch niet optreden zonder overkapping. En dan beende Luca stuurs rond, klagend over waar hij voldoende dekkleden vandaan moest halen om alle optredens te overdekken, of een tent die groot genoeg was om de hele voorstelling te bevatten. Eén tent! Als dat geen grote ambities waren, dan wist hij het niet meer. Waarom niet meteen een paleis op wielen?

Als Mart zich alleen maar zorgen hoefde te maken over Luca en de trage manier waarop ze reisden, dan was hij een gelukkig man. Soms werden ze ingehaald door een paar langzaam bewegende rijen Seanchaanse kolonisten die vroeg waren vertrokken met hun vreemd gevormde, hoekige wagens en rare vee. Dan weer werden ze ingehaald door Seanchaanse soldaten, rijen mannen met helmen die leken op de koppen van grote insecten en die fors doorstapten en ruiters met pantsers van elkaar overlappende gestreepte platen. Eenmaal zagen ze ruiters op torms, wezens met bronzen schubben die leken op katten zo groot als een paard. Op hun drie ogen na, dan. Een stuk of twintig die zich meanderend voortbewogen, sneller dan een paard kon draven. Noch de ruiters, noch hun rijdieren keken naar de voorstelling, maar de paarden begonnen wild te hinniken en te bokken toen de torms langskwamen. De leeuwen, beren en luipaarden brulden in hun kooien, en de vreemde herten gooiden zichzelf tegen de tralies in een poging te ontsnappen. Het duurde uren voordat alles weer kalm was en de wagens verder konden, en Luca stond erop dat eerst de schaafwonden van de dieren verzorgd werden. Zijn dieren waren een grote investering. Tweemaal kwamen officiers in gepluimde helmen nagaan of Luca een vergunning had voor zijn paarden, en het koude zweet liep Mart over de rug tot ze waren tevredengesteld en weggingen. Terwijl de voorstelling langzaam naar het noorden trok, kwamen ze steeds minder Seanchanen tegen, maar toch werd hij elke keer weer zenuwachtig als ze er een paar ontmoetten, soldaten of kolonisten of allebei. Misschien hield Suroth de verdwijning van Tuon inderdaad geheim, maar de Seanchanen zouden haar zeker zoeken. Als er één bemoeizuchtige officier de moeite nam om de aantallen op de vergunning te vergelijken met het werkelijke aantal paarden, was dat genoeg. Hij zou de wagens dan zeker grondig doorzoeken. Of één bemoeizuchtige sul’dam die dacht dat er onder de jongleurs en slangenmensen misschien wel een vrouw was die kon geleiden. Hij zweette peentjes! Helaas had niet iedereen evenveel ontzag voor zijn eigen huid.

Aan de rand van een piepklein dorpje dat Weesin werd genoemd, een groepje huizen met rieten daken waar zelfs Luca dacht niets te kunnen verdienen, stond Mart met zijn zware mantel om zich heen in de stromende regen te kijken naar drie Aes Sedai die bij de voorstelling aankwamen toen de schemer inzette. In de verte klonk donder. Ze waren gekleed in donkere mantels en hadden hun kappen omhoog, maar hij twijfelde er niet aan wie ze waren. In de stromende regen passeerden ze hem op nog geen tien voet. Ze zagen hem niet, maar zijn zilveren zegel voelde koud op zijn borst. Ten minste een van hen was bezig met geleiden, of had in ieder geval de Kracht. Drakenvuur, ze waren alledrie knettergek.