‘Wat voor geheim?’ vroeg Mart.
De vrouw aarzelde en keek fronsend naar Domons borst. Uiteindelijk zuchtte ze. ‘Renna is ooit beteugeld geweest. Bethamin en Seta ook. Ze kunnen geleiden. Of het misschien leren; dat weet ik niet. Maar de a’dam werkte bij die drie. Misschien werkt het op alle sul’dam.’ Mart floot tussen zijn tanden door. Dat zou een pijnlijke slag voor de Seanchanen zijn.
Luca en zijn vrouw keken elkaar niet-begrijpend aan. Teslyns mond hing open, haar Aes Sedai-onverstoorbaarheid was verdwenen door de schok. Selucia maakte echter een boos geluid. Haar blauwe ogen glinsterden toen ze de bundel stoffen van haar rug liet vallen en een stap naar Domon zette. Maar Tuon bewoog snel haar vingers om haar tegen te houden, al was het dan met tegenzin. Tuons gezicht was een donker masker, onpeilbaar. Ze was niet blij met wat ze gehoord had. Maar ze had gezegd dat zij damane geoefend had. O, Drakenvuur, dat kon er ook nog wel bij. Ging hij trouwen met een vrouw die kon geleiden?
Het geluid van paardenhoeven kondigde Harnan en de andere Roodarmen aan, die aan kwamen draven over de smalle weg tussen de tenten en wagens. Ze hadden hun zwaarden onder hun mantels gegespt; Metwyn had ook nog een dolk bijna zo lang als een kort zwaard, en Gorderan had een zware kruisboog aan zijn zadel hangen, klaar voor gebruik. Met de opwinder aan zijn riem zou het een minuut duren om de zware pees aan te spannen, maar op deze manier hoefde hij alleen maar een pijl aan te leggen. Harnan droeg een dubbelgebogen paardenboog met een veer aan het uiteinde van de pijl. Ferin had Pips meegebracht.
Harnan nam niet de moeite af te stijgen. Hij keek wantrouwend naar Tuon en Selucia en bekeek Luca en Latelle met bijna evenveel twijfel. Hij leunde voorover in zijn zadel en stak zijn gezicht met de grove tatoeage van een havik op de wang vooruit. ‘Renna heeft een paard gestolen, Heer,’ zei hij zachtjes. ‘Ze heeft een van de paardenverzorgers vertrapt op haar weg naar buiten. Vanin zit achter haar aan. Hij zegt dat ze vanavond ergens in Coramen kan aankomen. Die kant gaat ze op. Ze gaat een stuk sneller dan de wagens. Maar ze rijdt zonder zadel; met een beetje geluk kunnen we haar inhalen.’ Hij klonk alsof hij dat geluk eenvoudig verwachtte. De mannen in de groep hadden meer vertrouwen in Marts geluk dan hijzelf. Maar er was eigenlijk geen keus. De dobbelstenen rolden nog steeds. Er was nog een kans dat ze in zijn voordeel zouden vallen. Een kleine kans. Het geluk van Mart Cauton. ‘Laat je mensen zo snel mogelijk verder reizen, Luca,’ zei hij terwijl hij Pips besteeg. ‘Laat de wand en al het andere dat je niet snel op de wagens kunt krijgen achter. Ga.’
‘Ben je gek?’ sputterde Luca tegen. ‘Als ik probeer die mensen weg te jagen, komt er echt een opstand! En dan willen ze hun geld terug!’ Licht, de man zou zelfs nog aan geld denken als zijn hoofd op het blok van de beul lag.
‘Denk je eens in wat er gebeurt als hier morgen duizend Seanchanen verschijnen.’ Mart liet zijn stem zo koel mogelijk klinken. Als hij faalde, zouden de Seanchanen Luca’s voorstelling snel inhalen, hoe snel ze ook gingen. Luca wist het ook, te zien aan de scheve stand van zijn mond alsof hij zojuist in een rotte pruim had gebeten. Mart negeerde hem. De dobbelstenen roffelden maar waren nog niet gestopt. ‘Juilin, laat al het goud voor Luca achter, behalve één volle buidel.’ Misschien kon de man zich een weg naar buiten kopen zodra de Seanchanen zagen dat hij de Dochter van de Negen bloedige Manen niet bij zich had. ‘Verzamel iedereen en ga zo snel je kunt. Ga het bos in zodra je uit het zicht van het dorp bent. Ik zoek jullie wel op.’
‘Iedereen?’ Juilin beschermde Thera met zijn lichaam en keek naar Tuon en Selucia. ‘Laat die twee in Jurador, dan stoppen de Seanchanen wel. Het zal ze tenminste even ophouden. Je zegt toch steeds dat je ze een keer vrij wilt laten.’
Mart keek in de ogen van Tuon. Grote, donkere, vochtige ogen, in een glad, uitdrukkingsloos gezicht. Ze had haar kap een stukje achterover geschoven zodat hij haar gezicht duidelijk kon zien. Als hij haar achterliet, kon ze de woorden niet zeggen, of zou hij in ieder geval te ver weg zijn. Als hij haar achterliet, zou hij nooit weten waarom ze zo geheimzinnig lachte en wat er achter dat geheim zat. Licht, hij was een stommeling! Pips danste ongeduldig op en neer. ‘Iedereen,’ zei hij. Knikte Tuon daar nu lichtjes in zichzelf? Waarom knikte ze? ‘We gaan,’ zei hij tegen Harnan.
Ze moesten hun paarden door de menigte leiden om de voorstelling te verlaten, maar zodra ze de weg bereikten spoorde Mart Pips aan tot een galop. Zijn mantel wapperde achter hem aan en hij moest zijn hoofd omlaag houden zodat zijn hoed niet zou afwaaien. Dit tempo zou geen paard lang volhouden. De weg liep langs heuvels en over bruggen, af en toe door het water waar het niet te diep was. Ze spetterden door de enkeldiepe stromen en donderden over lage, houten bruggen over dieper water. Er begonnen weer bomen op de heuvels te verschijnen, dennen en lederblad zorgden voor groen tussen de kale wintertakken van de andere bomen. Op sommige heuvels stonden boerderijen, lage stenen huizen met dakpannen en schuren, en hier en daar kwamen ze langs een dorpje van acht of tien huizen.
Een paar span van de voorstelling zag Mart op de weg voor hen een brede man die als een zak meel in zijn zadel zat. Het paard had lange benen en liep in een gestage draf. Het leek erop dat de paardendief verstand had van goede paarden. Vanin hoorde hun hoeven aankomen, keek achterom maar hield niet in. Dat was erg. Toen Mart met Pips naast hem kwam rijden, spoog Vanin. ‘Misschien komen we straks haar paard tegen dat zich heeft doodgelopen, en kan ik haar van daar te voet volgen,’ mompelde hij. ‘Ze gaat harder dan ik had gedacht, zonder zadel. Als we ons haasten kunnen we haar misschien rond zonsondergang inhalen. Als haar paard niet dood omvalt, zal ze dan ongeveer Coramen hebben bereikt.’ Mart keek naar de zon die bijna recht boven hen stond. Dat was een grote afstand om in een halve dag af te leggen. Als hij omkeerde, kon hij tegen zonsondergang een goed eind van Jurador af zijn, met Thom en Juilin en de anderen. Met Tuon. Met de Seanchanen die wisten dat ze achter Mart Cauton aan zaten. De man die de Dochter van de Negen Manen had ontvoerd kon niet zoveel geluk hebben dat hij enkel da’covale zou worden. En ergens morgen of de dag erna zouden ze Luca op een staak spietsen. Luca en Latelle, Petra en Clarine en de anderen. Een hele bos staken. De dobbelstenen ratelden en stuiterden door zijn hoofd.
‘We redden het wel,’ zei hij. Er was geen andere keus. Vanin spoog.
Er was maar één manier om snel een grote afstand af te leggen op een paard, als je tenminste wilde dat het paard het overleefde. Ze liepen eerst een halve span voor de dieren uit en draafden dan de volgende halve span. Dan hetzelfde op een drafje, dan rennend en dan weer terug naar wandelsnelheid. De zon begon te dalen en de dobbelstenen tolden. Ze reden door spaarzaam begroeide heuvels. Over stroompjes die in drie stappen konden worden overgestoken en waarbij de hoeven van de paarden nauwelijks nat werden; over riviertjes van dertig pas breed met platte houten bruggen of soms van steen. De zon daalde lager en lager, en er was geen teken van Renna behalve sporen op de harde aarden weg waar Vanin naar wees alsof het richtingaanwijzers waren.
‘We komen in de buurt,’ mompelde de dikke man. Hij klonk echter niet gelukkig.
Ze reden om een heuvel en zagen een lage brug. Daarachter meanderde de weg verder naar de volgende heuvelrug. De zon scheen over de heuvels in hun ogen. Coramen lag aan de andere kant van die heuvelrug. Mart trok zijn hoed omlaag om zijn ogen te beschermen en zocht langs de weg naar een vrouw, of iemand anders te voet of te paard. De moed zonk hem in de schoenen. Vanin vloekte en wees.
Een bezweet paard ploeterde de heuvel op vanaf de andere kant van de rivier. De vrouw die het bereed spoorde het dier aan om door te lopen. Renna was te zeer gericht op het bereiken van de Seanchanen om op de weg te blijven. Ze was misschien tweehonderd pas bij hen vandaan, maar het hadden even goed spannen kunnen zijn. Haar paard stond op het punt om in te storten, maar ze kon nog wegrennen voor ze haar konden bereiken. Ze hoefde alleen nog maar de heuvelrug te bereiken, vijftig voet verderop.