‘Heer?’ vroeg Harnan. Hij had een pijl gereed en zijn boog half opgeheven. Gorderan hield de zware kruisboog bij zijn schouder, een dikke pijl aangelegd.
Mart voelde iets in zichzelf flikkeren en sterven. Hij wist niet wat. Iets. De dobbelstenen donderden. ‘Schiet,’ zei hij. Hij wilde zijn ogen sluiten. De kruisboog snerpte en de pijl vormde een zwarte streep in de lucht. Renna sloeg voorover toen de pijl haar in de rug trof. Ze had zichzelf bijna weer overeind geduwd toen Harnans pijl haar raakte.
Langzaam gleed ze van haar paard en rolde langs de heuvel naar beneden, steeds sneller tot ze met een plons in de stroom belandde. Even dreef ze met haar gezicht omlaag langs de oever, en toen greep de stroming haar en dreef ze weg, haar rokken bollend op het water. Ze dreef langzaam richting de Eldar. Misschien zou ze uiteindelijk de zee bereiken. En dat waren er dus drie. Het leek bijna niet uit te maken dat de dobbelstenen waren opgehouden. Dat waren er drie. Nooit meer, dacht hij, terwijl Renna met een bocht van de rivier meedreef en uit het zicht verdween. Zelfs al kost het me mijn leven, nooit meer.
Ze maakten geen haast toen ze terugreden naar het oosten. Het had geen zin en Mart was te uitgeput. Ze stopten ook niet, behalve om uit te rusten en de paarden te laten drinken. Niemand wilde praten. In de vroege uurtjes van de morgen bereikten ze Jurador, het dorp een donkere massa en de poorten dicht. De maan ging schuil achter de wolken. Verrassend genoeg stonden de wanden van Luca’s voorstelling nog op hun plaats. Een stel stevige bewakers in dekens snurkten onder de grote banier. Zelfs vanaf de weg, in het donker, was duidelijk dat de wagens en tenten er nog stonden. ‘Ik kan tenminste tegen Luca zeggen dat hij niet op de vlucht hoeft,’ zei Mart vermoeid, terwijl hij Pips naar de banier leidde. ‘Misschien geeft hij ons een slaapplaats.’ Voor al het goud dat hij had achtergelaten zou Luca hem een eigen wagen moeten geven, maar de man kennende hoopte Mart op een berg schoon stro. Morgen zouden ze Thom en de anderen gaan zoeken. En Tuon. Morgen, als hij was uitgerust.
Maar binnen in de grote wagen van Luca wachtte hem een grotere verrassing. Het was werkelijk ruim binnen, tenminste voor een wagen, met een smalle tafel in het midden en ruimte eromheen. De tafel, kasten en schappen waren allemaal glimmend gepoetst. Tuon zat in een vergulde stoel – Luca had een stoel, een vergulde nog wel, terwijl iedereen het deed met een kruk! – en Selucia stond achter haar. Luca stond te stralen terwijl Latelle Tuon een bord dampende pasteien aanbood. De donkere, kleine vrouw bekeek het bord alsof ze werkelijk van plan was iets van Latelles kookkunsten te eten. Tuon leek geheel niet verrast toen Mart de wagen binnenkwam. ‘Is ze gevangen, of dood?’ vroeg ze, terwijl ze met haar fraaie, sierlijk gebogen vingers een pasteitje pakte. ‘Dood,’ zei hij vlak. ‘Luca, wat in het Licht...’
‘Ik verbied het, Speeltje!’ bitste Tuon, terwijl ze naar hem wees. ‘Ik verbied je te rouwen om een verraadster!’ Haar stem klonk iets zachter, maar bleef streng. ‘Ze heeft de dood verdiend door het Rijk te verraden, en ze zou jou even gemakkelijk hebben verraden. Ze probeerde je te verraden. Wat je hebt gedaan is gerechtigheid, zo noem ik dat.’ Haar stem verried dat als zij iets benoemde, het werkelijk benoemd was.
Mart kneep zijn ogen dicht. ‘Is iedereen hier nog?’ vroeg hij. ‘Natuurlijk,’ zei Luca met die stomme glimlach. ‘De vrouwe... de hoogvrouwe; vergeef mij, Hoogvrouwe.’ Hij boog diep. ‘Ze heeft met Merrilin en Sandar gesproken, en... Je snapt het wel. Een zeer overtuigende vrouw, de vrouwe. De hoogvrouwe. Cauton, over mijn goud: jij zei dat ze het moesten achterlaten, maar Merrilin zei dat hij nog eerder mijn keel zou doorsnijden, en Sandar dreigde dat hij mijn schedel zou inslaan, en...’ Onder Marts starende blikken viel hij stil, maar plotseling klaarde hij op. ‘Kijk eens wat de vrouwe me gegeven heeft!’ Hij rukte een van de kasten open en haalde een gevouwen papier te voorschijn dat hij eerbiedig in beide handen hield. Het was een dik vel papier, wit als sneeuw, duur. ‘Een verklaring. Niet verzegeld, natuurlijk, maar ondertekend. Valan Luca’s Grote Reizende Vertoning en Schitterende Tentoonstelling van Verbazingwekkendheden en Wonderen staat nu onder persoonlijke bescherming van hoogvrouwe Tuon Athaem Kore Paendrag. Iedereen weet wie dat is, natuurlijk. Ik kan naar Seanchan. Ik kan mijn voorstelling opbouwen voor de Keizerin! Moge zij eeuwig leven,’ voegde hij er haastig aan toe, met nog een buiging naar Tuon. Voor niets, dacht Mart. Hij ging op een bed zitten met zijn ellebogen op zijn knieën, wat hem een boze blik van Latelle opleverde. Waarschijnlijk had ze hem een oorvijg gegeven als Tuon er niet bij was geweest!
Tuon hief een hand op, een zwarte porseleinen pop maar toch een en al koningin ondanks haar voddige, te grote gewaad. ‘U zult dat niet gebruiken, Meester Luca, behalve in een noodgeval. Uiterste nood!’
‘Natuurlijk, Hoogvrouwe, natuurlijk.’ Luca boog alsof hij elk ogenblik de vloer wilde kussen. Allemaal voor niets!
‘Ik heb wel speciaal genoemd wie er niét onder mijn bescherming staan, Speeltje.’ Tuon nam een hap van haar pasteitje en veegde delicaat een kruimel van haar lip. ‘Kun je raden wie er boven aan dat lijstje staat?’ Ze lachte. Het was geen kwaadaardige glimlach. Het was een van die glimlachjes voor haarzelf; ze was vermaakt of blij over iets wat hij niet snapte. En toen zag hij het. Dat bosje rozenknoppen dat hij haar had gegeven, had ze op haar schouder gespeld. Ondanks zichzelf begon Mart te lachen. Hij gooide zijn hoed op de vloer en lachte. Ondanks alles, al zijn moeite, kende hij deze vrouw helemaal niet! Echt helemaal niet! Hij lachte tot zijn ribben pijn deden.
30
Wat de Eedstaf vermag
De zon stond aan de horizon en in de verte waren de omtrekken van de Witte Toren te zien. Het was nog kouder dan het ’s nachts geweest was en de donkergrijze wolken in de lucht voorspelden weinig goeds. De winter liep ten einde, maar het had eigenlijk allang lente moeten zijn. De ochtendgeluiden drongen Egwenes tent binnen hoewel haar tent afgezonderd stond. Het kamp leek wel te trillen. Werklieden waren bezig met het vervoeren van water, extra brandhout en houtskool. Dienstmeiden haalden een ochtendmaal voor de zusters. De Novices van de tweede zitting waren op weg naar de ontbijtzaal en de Novices van de eerste en derde zitting gingen naar hun lessen. Niemand wist het, maar het was een gedenkwaardige dag. Vandaag zou er waarschijnlijk een einde komen aan de schijnonderhandelingen die in Darein, een van de brugsteden van Tar Valon, plaatsvonden. Beide partijen deden alsof ze wilden onderhandelen. Elaida’s overvallers bleven ongestraft toeslaan aan de andere kant van de rivier. De ontmoeting van vandaag zou voorlopig de laatste zijn.
Egwene staarde naar haar ochtendmaal en haalde zuchtend een zwarte spikkel uit de dampende pap. Ze veegde haar vingers af aan een linnen servet zonder te kijken of het een kalander was. Als je het niet zeker wist, maakte je je minder zorgen over de rest van je pap. Ze nam een grote hap en probeerde zich te concentreren op de zoete stukjes gedroogde abrikoos die Chesa erin had gedaan. Kraakte er nou iets in haar mond?
‘Het is allemaal voedzaam, zei mijn moeder altijd, dus let er maar niet op,’ mompelde Chesa alsof ze het tegen zichzelf had. Ze gaf Egwene raad zonder de delicate grens tussen meesteres en dienstmeid te overschrijden. Ze gaf nooit raad als Halima er was, maar die was vanochtend vroeg al vertrokken. Chesa zat op een van de kledingkisten voor het geval Egwene iets nodig had, maar af en toe dwaalden haar ogen af naar de stapel kleren die vandaag naar de wasvrouwen gebracht moest worden. Ze vond het niet erg om iets te naaien waar Egwene bij was, maar de was uitzoeken ging in haar ogen te ver.