Выбрать главу

‘De laatste keer dat ik hem zag leek hij me even normaal als de meeste mannen,’ zei ze zacht, met een klein beetje nadruk. Geen enkel lid van het keukenpersoneel was dichtbij, maar een paar wierpen verstolen blikken naar de tafel. Loial ademde opgelucht uit en het klonk als de wind die door de opening van een grot blies, maar ze hield haar aandacht op Karldin gericht. ‘Ik weet niet waar hij is, maar een paar dagen geleden was hij nog in leven.’ Alanna was verder zo gesloten als een oester geweest en aanmatigend bovendien, met Cadsuanes bericht in haar vuist. ‘Fedwin Mor stierf aan vergif, vrees ik, maar ik heb geen benul wie het hem heeft toegediend.’ Tot haar verrassing schudde Karldin slechts met een spijtig vertrokken gezicht zijn hoofd en mompelde iets onverstaanbaars over wijn. ‘Wat de anderen aangaat, zij zijn uit vrije wil zwaardhand geworden.’ Voor zover een man iets uit vrije wil deed. Haar eigen Roshan had zeker geen zwaardhand willen worden, tot zij besloten had dat ze hem als zwaardhand wilde. Zelfs een vrouw die geen Aes Sedai was kon een man meestal wel overhalen om te doen wat zij wenste. ‘Ze geloofden dat het een betere keuze was, veiliger ook, dan terug te keren naar... de anderen zoals jij. Zie je, de schade hier werd met saidin aangericht. Je begrijpt toch wie erachter moet hebben gezeten? Het was een poging om degene te doden voor wiens geestelijke gezondheid je vreest.’

Dat scheen hem ook al niet te verbazen. Wat waren die Asha’man toch voor lieden? Was hun zogenaamde Zwarte Toren een plaats waar gemoord werd? Maar de gespannenheid verdween uit zijn arm en plotseling was hij niets anders dan een vermoeide reiziger die zich nodig moest scheren. ‘Licht!’ zuchtte hij. ‘Wat doen we nu, Loial? Waar moeten we naartoe?’

‘Ik... weet het niet,’ zei Loial. Zijn schouders zakten vermoeid in en zijn lange oren hingen slap. ‘Ik... We moeten hem vinden, Karldin. Hoe dan ook. We kunnen nu niet opgeven. We moeten hem laten weten dat we gedaan hebben wat hij gevraagd heeft. Zo goed als we konden.’

En wat mocht dat dan wel zijn wat Altor gevraagd had, vroeg Samitsu zich af. Met wat geluk kon ze een hoop van deze twee opsteken. Een vermoeide man of Ogier, die zich verloren en alleen voelde, was rijp om vragen te beantwoorden.

Karldin schrok op en zijn hand klemde zich om het gevest van zijn zwaard. Samitsu slikte een vloek in toen een bediende de kamer in rende met haar rokken zowat tot haar knieën. ‘Heer Dobraine is vermoord!’ kreet de vrouw. ‘We worden allemaal in ons bed vermoord! Met eigen ogen heb ik de doden zien lopen, de ouwe Maringil zelf, en mijn moe zegt dat de geesten je doden als er een moord gepleegd is! Ze...’ Haar stem stief weg toen ze de aanwezigheid van de twee Aes Sedai opmerkte en ze kwam schuifelend tot stilstand met haar rokken nog steeds vastgeklemd. Het keukenpersoneel scheen ook verstard, glurend uit hun ooghoeken wat de Aes Sedai zouden doen. ‘Niet Dobraine,’ kreunde Loial. Zijn oren lagen plat tegen zijn hoofd. ‘Niet hij.’ Hij zag er even bedroefd als boos uit en zijn gezicht was hard als steen. Samitsu geloofde niet dat ze een Ogier ooit in woede gezien had.

Voordat Samitsu haar lippen maar kon bewegen sprak Sashalle scherp tegen de dienstmeid: ‘Wat is je naam? Hoe weet je dat hij vermoord is? Hoe weet je zelfs maar dat hij dood is?’ De vrouw slikte, haar ogen gevangen in de koele blik van Sashalle. ‘Cera, Aes Sedai,’ zei ze aarzelend en boog haar knieën in een kniks. Toen pas merkte ze dat ze haar rokken nog steeds vasthield. Ze streek ze haastig glad, wat haar een nog roder hoofd scheen te bezorgen. ‘Cera Donail. Ze zeggen... Iedereen zegt dat heer Dobraine is... Ik bedoel, hij was... Ik bedoel...’ Ze slikte weer. ‘Ze zeggen allemaal dat zijn kamer onder het bloed zit. Hij is gevonden in een grote plas bloed. Met zijn hoofd er afgehakt, zeggen ze.’

‘Zé zeggen een heleboel,’ zei Sashalle grimmig, ‘en meestal hebben ze het bij het verkeerde eind. Samitsu, kom mee. Als heer Dobraine inderdaad gewond is, kun je misschien iets voor hem doen. Loial, Karldin, jullie komen ook mee. Ik wil jullie niet uit het gezicht verliezen voor ik de kans heb gehad een paar vragen te stellen.’

‘De brand in je vragen!’ gromde de jonge Asha’man en hing zijn bepakking over zijn schouders. ‘Ik vertrek!’

‘Nee, Karldin,’ zei Loial zacht en legde een enorme hand op de schouder van zijn metgezel. ‘We kunnen niet vertrekken zonder te weten hoe het met Dobraine is. Hij is een vriend, zowel van Rhand als van mij. Bovendien, waarom zoveel haast?’ Karldin keek de andere kant op. Hij had geen antwoord.

Samitsu kneep haar ogen dicht en haalde diep adem, maar het hielp niet. Ze liep Sashalle achterna, de keukens uit. Opnieuw moest ze zich haasten om de snelle glijdende voetstappen van de ander bij te benen. Ze moest het zelfs bijna op een holletje zetten, want Sashalle ging er nog sneller vandoor dan eerder.

Zodra ze de deur uit waren steeg het gekakel van stemmen achter hen op. Het keukenpersoneel zou bij de vrouw aandringen op bijzonderheden, die ze waarschijnlijk uit haar duim zou zuigen als ze de antwoorden niet wist. Er zouden zich tien verschillende versies vanuit de keuken omhoog banen en, erger nog, er zouden zich ook tien verschillende versies verspreiden van wat er zich in de keuken had afgespeeld. Corgaide zou beslist al begonnen zijn. Samitsu kon zich nauwelijks een dag voor de geest halen die zo plotseling zo rampzalig was veranderd. Het was alsof je uitgleed op een stuk ijs en dan ontdekte dat er verderop nog een stuk lag en nog een. Na dit alles zou Cadsuane haar levend villen en haar huid voor handschoenen gebruiken!

Loial en Karldin kwamen tenminste mee. Wat ze van hen kon opsteken kon ze misschien nog gebruiken om iets te redden. Terwijl ze zich naast Sashalle voorthaastte wierp ze van tijd tot tijd blikken over haar schouder. De Ogier nam kleine stappen om de Aes Sedai niet voorbij te lopen. Hij zag er bezorgd uit. Waarschijnlijk vanwege Dobraine, maar misschien ook over het ‘zo goed als we konden’ volbrengen van zijn geheimzinnige taak. Dat was een geheim dat ze wilde ontrafelen. De jonge Asha’man had geen moeite om hen bij te houden, hoewel zijn gezicht een koppige trek van tegenzin vertoonde en zijn hand het gevest van zijn zwaard bleef strelen. Hij staarde achterdochtig naar de ruggen van de Aes Sedai en toen hun blikken elkaar kruisten, keek hij Samitsu donker aan. Maar hij was zo verstandig om zijn mond dicht te houden. Ze zou een manier moeten vinden om die mond open te wrikken en er iets anders uit te krijgen dan alleen maar wat gegrauw.

Sashalle keek niet één keer om om er zeker van te zijn dat de twee achter hen aan kwamen, maar het gebons van Ogier-laarzen op de vloertegels vertelde haar waarschijnlijk genoeg. Haar gezicht stond nadenkend en Samitsu zou er een lief ding voor overhebben om te weten waaraan ze dacht. Sashalle mocht dan eedgetrouw zijn aan Rhand Altor, maar wat voor bescherming gaf dat een Asha’man? Ze was per slot van rekening een Rode zuster. Dat was niet veranderd zoals haar gezicht. Licht, dit kon wel het gevaarlijkste stuk ijs van allemaal zijn!

Het was een lange, moeizame klimtocht van de keukens naar de vertrekken van heer Dobraine in de Vollemaanstoren, die gewoonlijk diende voor bezoekende edelen van hoge rang. Onderweg zag Samitsu het bewijs dat Cera beslist niet de eerste was die te horen had gekregen wat de immer naamloze zij te zeggen hadden. Geen eindeloze stromen bedienden nu die door de gangen liepen, maar kleine, opgewonden groepjes die heftig stonden te fluisteren. Bij het zien van de Aes Sedai vlogen ze uit elkaar en stoven ervandoor. Een handvol bleef staan om te gapen naar de Ogier die door het paleis schreed, maar de meesten vluchtten weg. De edelen waren allemaal verdwenen. Die waren ongetwijfeld naar hun vertrekken teruggegaan om te overpeinzen welke mogelijkheden en gevaren de dood van Dobraine hun bood. Wat Sashalle ook mocht denken, Samitsu twijfelde niet langer. Als Dobraine nog had geleefd, zouden zijn bedienden dat allang aan de geruchtenstroom toegevoegd hebben. Die gedachte werd nog verder bevestigd doordat de gang voor Dobraines kamers vol stond met lijkbleke bedienden in het blauwwit van Huis Taborwin. Sommigen huilden en anderen zagen er verloren uit, de grond onder hun bestaan weggeslagen. Op een woord van Sashalle weken ze werktuiglijk of verdoofd voor de Aes Sedai opzij. Verbijsterde blikken gleden over de Ogier heen zonder dat ze echt iets zagen. Slechts een paar dachten eraan om een halfhartige kniks te maken.