Выбрать главу

De voorkamer was bijna even vol met bedienden van Dobraine, die bijna allemaal stokstijf stonden. Dobraine zelf lag bewegingloos midden in de kamer op een baar. Zijn hoofd zat nog steeds aan zijn lichaam vast, maar zijn ogen waren gesloten en van een lange snee in zijn hoofdhuid liep een spoor opdrogend bloed over zijn verstilde trekken. Uit zijn openhangende mond had een donker straaltje gelekt. Twee bedienden bij wie de tranen over de wangen stroomden, waren net bezig om een lap witte stof over zijn gezicht te leggen, maar ze hielden op toen de Aes Sedai binnenkwamen. Dobraine leek niet te ademen en voorop zijn jas zaten met bloed bevlekte japen. Naast de baar ontsierde een donkere vlek groter dan een mensenlijf het groengele maaswerk van het Tyreense kleed. Iedereen die zoveel bloed verloren had moest wel dood zijn. Er lagen nog twee mannen op de vloer. De ene staarde met zijn glazige, dode ogen naar de zoldering, de andere lag op zijn zij met een ivoren mes tussen zijn ribben, waarvan het lemmet beslist het hart moest hebben bereikt. Het waren beiden bleke Cairhienin in de livrei van paleisbedienden, maar geen enkele bediende droeg zo’n lange dolk met houten heft bij zich zoals die naast de lichamen lag. Een bediende van Huis Taborwin stond op het punt met zijn voet uit te halen naar een van de lichamen. Hij aarzelde even bij het zien van beide zusters, maar plantte zijn voet toch in de ribben van de dode man. De juiste welvoeglijkheid was op een tijdstip als dit ver te zoeken. ‘Haal die lap weg,’ zei Sashalle tegen de mannen bij de baar. ‘Samitsu, kijk of je heer Dobraine nog kunt helpen.’ Wat ze ook dacht, Samitsu was al uit zichzelf naar Dobraine gelopen, maar dat bevel – en het was een bevel! – onderbrak haar snelle pas. Ze klemde de tanden opeen en knielde omzichtig naast de baar, aan de andere kant van de nog steeds vochtige vlek, en legde haar handen op Dobraines bebloede hoofd. Ze gaf er niet om dat er bloed op haar handen kwam, maar bloedvlekken waren niet meer uit zijde weg te krijgen tenzij je geleidde, en ze voelde zich nog altijd schuldig wanneer ze de Kracht voor zoiets gewoons gebruikte.

De benodigde wevingen waren een tweede natuur voor haar, zodat ze zonder nadenken de Bron omhelsde en de Cairhiense edelman ermee schouwde. En verrast met haar ogen knipperde. Ze had gevoelsmatig gehandeld, want ze was er zeker van geweest dat er drie lijken in de kamer lagen, maar er flikkerde nog steeds leven in Dobraine. Een kleine, bevende vlam, die door de schok van een Heling heel wel gedoofd kon worden. De schok van de Heling zoals zij die kende.

Haar ogen zochten de Asha’man. Hij zat gehurkt naast een van de dode bedienden en onderzocht de man kalm, zich niet bewust van de geschokte blikken van de bedienden. Een van de vrouwen ontdekte ineens Loial, die net binnen de deuropening stond, en ze staarde naar hem alsof hij uit de lucht was komen vallen. Met zijn over elkaar gevouwen armen en grimmige gezicht zag de Ogier eruit alsof hij op wacht stond.

‘Karldin, ken je het soort Heling dat Damer Flin gebruikt?’ vroeg Samitsu. ‘Het soort dat alle vijf de Krachten gebruikt?’ Hij dacht even na en keek haar fronsend aan. ‘Flin? Ik weet niet waar je het over hebt. Ik heb trouwens geen Talent voor Heling.’ Hij keek naar Dobraine. ‘Volgens mij is hij dood, maar ik hoop dat je hem kunt redden. Hij was bij Dumaisbron.’ En hij boog zich weer over de jas van de dode bediende heen.

Samitsu likte haar lippen. In omstandigheden als deze leek de opwinding van saidar altijd minder te zijn. In omstandigheden waarin er geen slechtste van kwaden was. Voorzichtig verzamelde ze stromen van Lucht, Geest en Water en weefde die dooreen, een algemene weving van Heling die iedere zuster kende. Sinds onheugelijke tijden had niemand zo’n sterk Talent voor Heling bezeten als zij. De meeste zusters waren beperkt in wat ze konden helen, soms niet meer dan kneuzingen. Zelf kon ze bijna even nauwkeurig helen als een gekoppelde cirkel. De meeste zusters konden de weving zelfs helemaal niet regelen; de meesten probeerden het zelfs niet eens onder de knie te krijgen. Maar zij had het vanaf het begin gekund. Nee, ze kon niet één enkel ding helen en de rest laten zoals het was, zoals Damer kon. Wat zij deed had invloed op al het andere, van de steekwonden tot de verstopte neus waar Dobraine ook last van had. Door te schouwen wist ze alles wat hem mankeerde. Ze kon de ergste verwondingen wegspoelen alsof ze er nooit geweest waren. Maar ze kon ook iemand zodanig helen dat het enkele dagen kostte om erbovenop te komen. Het kostte evenveel van haar krachten, maar het laatste vergde minder van de zieke. Hoe kleiner de veranderingen in het lichaam waren, hoe minder lichaamskracht het kostte. Maar Dobraines wonden waren, behalve de snee in zijn hoofdhuid, allemaal ernstig; vier diepe steekwonden in de longen en twee die het hart hadden geraakt. De sterkste Heling zou hem doden voordat zijn wonden gesloten waren, terwijl de zwakste Heling hem lang genoeg tot leven zou wekken om te verdrinken in zijn eigen bloed. Ze moest een middenweg kiezen en hopen dat ze het bij het rechte eind had. Ik ben de beste die er ooit geweest is, dacht ze verbeten. Dat had Cadsuane haar verteld. Ik ben de beste! Ze veranderde de weving iets en liet die in het lichaam van de bewegingloze man glijden. Een paar dienaren slaakten een kreet van ontsteltenis toen Dobraines lichaam schokte. Hij kwam half overeind en zijn diepliggende ogen sperden zich wijd open, lang genoeg om iets wat maar al te veel leek op een doodsgereutel te slaken. Toen rolden zijn ogen weer weg, en hij gleed uit haar greep weg en viel met een klap terug op de baar. Haastig veranderde ze de kracht van de weving en schouwde hem opnieuw, met ingehouden adem. Hij leefde. Zijn leven hing aan een zijden draadje en hij kon nog steeds doodgaan, maar niet door die steekwonden, tenminste niet rechtstreeks. Door het opdrogende bloed plakte zijn haar aan elkaar, maar er doorheen kon ze het samengetrokken verse roze litteken op zijn hoofdhuid zien. Op zijn borst zou hij ook littekens hebben, en hij zou last van kortademigheid kunnen krijgen als hij zich te veel inspande, als hij het haalde, maar nu leefde hij en dat was wat telde. Voorlopig. Er was nog steeds de kwestie van wie hem dood wilde hebben en waarom. Ze liet de Kracht gaan en stond wankelend op. Het wegstromen van saidar maakte haar altijd moe. Een van de bedienden staarde haar aan, en gaf haar toen aarzelend de doek die hij over het gezicht van zijn meester had willen leggen en ze gebruikte die om haar handen aan af te vegen. ‘Breng hem naar zijn bed,’ zei ze. ‘Probeer hem zo veel mogelijk honingwater te laten drinken. Hij moet zijn krachten zo snel mogelijk terugkrijgen. En zoek een wijsheid op... een Lezer? Ja, een Lezer. Die heeft hij ook nodig.’ Het was nu uit haar handen en kruiden konden helpen. Ze zouden tenminste geen schade aanrichten, komende van een Lezer, en de vrouw zou ervoor zorgen dat ze hem genoeg honingwater gaven, maar ook niet te veel. Met veel buigingen en gemompelde dankbetuigingen namen vier dienaren de draagbaar op en droegen Dobraine verder zijn vertrekken in. De meeste dienaren gingen hen haastig met opgeluchte gezichten achterna en de rest stoof de gang in, waar kreten van blijdschap en vreugde opklonken, en ze hoorde haar naam bijna even vaak als die van Dobraine. Heel prettig. Het zou nog beter geweest zijn als Sashalle niet geglimlacht had en haar een goedkeurend knikje had gegeven. Goedkeurend! Waarom niet meteen een schouderklopje? Voor zover Samitsu had kunnen opmerken, had Karldin geen enkele aandacht aan de Heling geschonken. Hij had het tweede lichaam onderzocht, stond nu op en liep naar Loial toe. Hij probeerde de Ogier iets te laten zien zonder het de Aes Sedai te laten merken. Loial plukte het verfrommelde vel papier uit de hand van de Asha’man en opende het met zijn dikke vingers vlak voor zijn gezicht, zonder zich iets aan te trekken van het nijdige gezicht van Karldin. ‘Maar dit slaat nergens op,’ mompelde de Ogier met gefronste wenkbrauwen onder het lezen. ‘Helemaal nergens op. Tenzij...’ Hij zweeg abrupt en zijn lange oren flapperden. Hij wisselde een gespannen blik met Karldin die een kort knikje gaf. ‘O, dit is heel erg. Als er meer dan twee waren, Karldin, als ze gevonden hebben...’ Een heftig hoofdschudden van de jongeman deed hem opnieuw zijn woorden inslikken.