Выбрать главу

‘Zei ik iets over praten?’ protesteerde Col en spreidde zijn handen. ‘Ik vroeg alleen maar hoelang we hier nog blijven zitten. Ik vroeg alleen maar of we nog eens iets van dat geld te zien krijgen.’

‘We blijven hier zitten zolang als ik zeg.’ Het was opmerkelijk hoe hard Egeanin haar lijzige stem kon laten klinken zonder die te verheffen, als een zwaard dat uit zijn schede wordt getrokken. ‘Je zult je geld zien als we op onze bestemming zijn aangekomen. Er zal wat extra’s zijn voor wie me trouw dient. En een kil graf voor wie aan verraad denkt.’ Col trok zijn al vaak herstelde mantel dichter om zich heen en probeerde verontwaardigd te kijken, of misschien wel onschuldig, maar hij zag er alleen maar uit alsof hij hoopte dat ze dicht genoeg bij hem zou komen om haar beurs te gappen. Mart knarsetandde. Om te beginnen was het zijn goud dat ze met gulle hand beloofde. Ze had haar eigen goud, maar dat was voor dit bij lange na niet genoeg. Maar wat erger was, ze probeerde weer de leiding te nemen. Licht, als hij er niet geweest was zou ze nog steeds in Ebo Dar zitten en plannetjes maken hoe ze aan de Waarheidszoekers kon ontkomen, of al zijn opgebracht. Zonder hem zou ze er nooit opgekomen zijn om dicht bij Ebo Dar te blijven en zo de achtervolgers van zich af te schudden; zonder hem zou ze nooit deze schuilplaats in de vertoning van Luca hebben gevonden. Maar waarom waren die soldaten er? De Seanchanen zouden honderd, nee duizend man gestuurd hebben als ze maar een vaag benul hadden van Tuons aanwezigheid. Als ze achterdocht koesterden ten aanzien van de Aes Sedai... Nee! Petra en Clarine wisten niet dat ze meehielpen aan het verbergen van Aes Sedai. Ze zouden zeker iets gezegd hebben als er sul’dam en damane waren, want de soldaten zouden zonder hen nooit naar zusters zoeken. Hij betastte de vossenkop door zijn jas heen. Hij droeg die wakend en slapend, in de hoop iets van een waarschuwing te krijgen.

Hij dacht er zelfs niet aan om koers naar de paarden te zetten, en niet slechts omdat Col en nog wat meer van zijn soort naar de Seanchanen zouden rennen voor hij goed en wel uit het zicht was. Niet dat ze hem of Egeanin vijandig gezind waren – zelfs Ruman de zwaardkunstenaar scheen heel tevreden samen te hokken met een slangenvrouw die Adria heette – maar sommige lieden zouden de verleiding van wat meer goud niet kunnen weerstaan. Hoe dan ook, er rolden geen waarschuwende dobbelstenen in zijn hoofd. En er waren mensen binnen die zeildoeken wanden die hij niet kon achterlaten.

‘Als ze niet aan het zoeken zijn, hoeven we ons nergens bezorgd om te maken,’ zei hij zelfverzekerd. ‘Maar bedankt voor de waarschuwing, Petra. Ik heb nooit van verrassingen gehouden.’ De sterke man maakte een gebaar alsof het niets was, maar Egeanin en Clarine keken naar Mart alsof ze verbaasd waren hem daar te vinden. Zelfs Col en de eenogige kinkel knipperden verbaasd met hun ogen. Hij moest moeite doen om niet weer te knarsetanden, ik slenter gewoon naar Luca’s wagen en kijk wat ik kan zien. Leilwin, ga met Noal op zoek naar Olver en blijf bij hem.’ Ze waren dol op de jongen, net als iedereen, en dat zou hen bij hem vandaan houden. In zijn eentje kon hij beter afluisteren. En als ze ervandoor moesten, konden Egeanin en Noal misschien de jongen weg krijgen. Het Licht mocht hopen dat het zover niet kwam. Dat zou een ramp zijn. ‘Nou ja, niemand leeft eeuwig,’ zuchtte Noal en nam zijn hengel en mand weer over. Bloedvuur, soms zag een geit met koliek er nog opgewekter uit als die kerel! Petra’s rimpels werden alleen maar dieper. Getrouwde mannen schenen zich altijd maar zorgen te maken, een van de redenen waarom Mart daar geen haast mee had. Noal verdween om de hoek van de zeildoeken wand en de eenogige man zag de vis spijtig gaan. Hij scheen er ook al eentje te zijn zonder verstand. Hij zou wel ergens een vrouw hebben zitten. Mart trok zijn muts tot zowat over zijn ogen. Nog steeds geen dobbelstenen. Hij probeerde er niet aan te denken hoeveel keer zijn keel bijna was doorgesneden of zijn kop ingebeukt zonder dat de stenen rolden. Maar als er echt gevaar dreigde zouden ze er toch wel zijn? Vast wel.

Hij had nog geen drie stappen binnen de omheining genomen toen Egeanin hem inhaalde en haar arm om zijn middel sloeg. Hij bleef stokstijf staan en keek haar nijdig aan. Ze verzette zich tegen zijn bevelen zoals een snoek tegen de haak, maar dit was meer dan koppigheid. ‘Wat denk je dat je aan het doen bent? Als die Seanchaanse officier je herkent, wat dan?’ Dat leek net zo waarschijnlijk als Tylin die de vertoning binnenwandelde, maar hij greep alles aan om haar kwijt te raken.

‘Wat zijn de kansen dat die kerel me kent?’ zei ze minachtend, ik heb...’ Haar gezicht verwrong heel even. ik had... niet veel vrienden aan deze zijde van de oceaan, en helemaal niemand in Ebo Dar.’ Ze raakte een streng van de pruik aan die over haar boezem lag. ‘Hoe dan ook, zelfs mijn moeder zou me hierin niet herkennen.’ Er klonk iets verlorens in haar stem.

Er zou nog een splinter van zijn tand vliegen als hij zo bleef knarsetanden. Hier met haar te ruziën zou meer dan nutteloos zijn, maar de manier waarop ze op de weg naar de Seanchaanse soldaten had gekeken, stond nog vers in zijn geheugen. ‘Geen woeste blikken,’ waarschuwde hij. ‘Kijk zelfs niemand aan.’

‘Ik ben een bedeesde Ebodaraanse vrouw.’ Ze liet het klinken als een uitdaging. ‘Jij mag het woord doen.’ Dat liet ze klinken als een waarschuwing. Licht! Als een vrouw de dingen er niet gemakkelijker op maakte, kon ze de zaken inderdaad fors verstoren, en Egeanin maakte nooit iets gemakkelijk. Hij raakte beslist een stuk tand kwijt. Voorbij de ingang slingerde de hoofdstraat zich tussen de wagens door. Het Trekkende Volk had net zulke wagens, huisjes op wielen waarvan de assen zowat tegen de bok van de voerlui aan kwamen en tenten die vaak even groot waren als een klein huis. De meeste wagens waren in felle kleuren geschilderd, in elke schakering van rood of groen, geel of blauw, en veel tenten waren al net zo kleurrijk. Een paar waren zelfs gestreept. Hier en daar stonden houten verhogingen naast de straat, waar kunstenmakers konden optreden. De gekleurde vlaggen begonnen er wat morsig uit te zien. De weg was bijna dertig pas breed en platgetrapt door duizenden voeten; behalve deze straat slingerden er zich nog een paar over het terrein. De wind blies de dunne grijze slierten weg die uit de tinnen schoorstenen op de daken van de wagens kronkelden. De meeste kunstenmakers zaten waarschijnlijk nog aan het ochtendmaal of lagen zelfs nog in bed. Ze stonden laat op – een regel die Mart wel beviel – en niemand wilde in deze kou bij een vuurtje buiten zitten eten. De enige die hij zag was Aludra. Haar helblauwe wagen stond net om de hoek van een van de nauwere zijstraatjes. Aan de zijkant van haar wagen hing een klaptafel, en ze stond met opgestroopte mouwen iets te vermalen in een bronzen vijzel.

De slanke Tarabonse ging helemaal op in haar werk en zag Egeanin en Mart niet. Maar hij kon het niet helpen dat hij wel naar haar keek. Met haar donkere haren in dunne, met kralen versierde vlechten tot aan haar middel was Aludra waarschijnlijk het meest uitheems van al Luca’s wonderen. Hij kondigde haar aan als een Vuurwerker, en in tegenstelling tot veel andere kunstenmakers en spektakels was ze werkelijk wat Luca beweerde, hoewel hij dat waarschijnlijk zelf niet eens geloofde. Mart vroeg zich af wat ze daar aan het fijnstampen was. En of het zou kunnen ontploffen. Ze had hem beloofd dat ze het geheim van vuurwerk aan hem zou onthullen als hij een raadsel zou kunnen oplossen, maar tot op heden had hij nog niet één aanknopingspunt gevonden. Maar het zou hem lukken, hoe dan ook. Egeanin priemde een vinger in zijn ribben. ‘We worden geacht geliefden te zijn, zoals je zelf zo vaak zegt,’ gromde ze. ‘Wie gelooft dat als je zo hongerig naar die vrouw blijft staren?’ Mart grijnsde wulps. ‘Ik kijk altijd naar knappe vrouwen, is je dat nog niet opgevallen?’ Ze rukte heftiger aan haar sjaal dan gewoonlijk en gromde minachtend. Hij was tevreden. Haar preutse trekjes kwamen soms heel aardig van pas. Egeanin vluchtte voor haar leven, maar ze bleef een Seanchaanse en ze wist al meer van hem dan hem lief was. Hij ging haar niet al zijn geheimen toevertrouwen. Zelfs niet de geheimen die hij nog niet kende.