Выбрать главу

‘Ze wilden alleen maar het vrijstellingsbevel voor Luca’s paarden zien,’ zei hij en Juilin knikte. Hij ontspande zich zichtbaar. ‘Goed dat ze de piketpaaltjes niet hebben geteld.’ Het bevel gaf nauwkeurig aan hoeveel paarden Luca mocht houden. De Seanchanen konden heel vrijgevig met hun beloningen zijn, maar gezien hun behoefte aan rijdieren en wagenspannen waren ze niet bereid om iemand de kans te geven een paardenhandel op touw te zetten. ‘In het gunstigste geval zouden ze de extra paarden meegenomen hebben. In het ergste geval...’ De dievenvanger haalde zijn schouders op. Nog zo’n opgewekte ziel.

Toen hijgde Thera, trok haar mantel strakker om zich heen en trok zich met een ruk terug in de tent. Juilin keek langs Mart en zijn ogen verhardden zich, en als het om hard ging kon de Tyrener een zwaardhand evenaren. Egeanin kon een wenk kennelijk niet vatten en ze bleef naar de tent staren. Domon stond met over elkaar gevouwen armen naast haar en zoog nadenkend op zijn tanden. ‘Pak je tent in, Sandar,’ beval Egeanin. ‘De vertoning vertrekt zodra Merrilin terug is.’ Ze klemde haar kaken opeen. ‘Zorg dat jouw... vrouw geen moeilijkheden maakt.’ Thera was voorheen een dienares geweest, een da’covale en het eigendom van hoogvrouwe Suroth, tot Juilin haar gestolen had. Voor Egeanin was het stelen van een da’covale bijna net zo erg als het bevrijden van een damane. ‘Mag ik op Wind rijden?’ riep Olver opgewonden en sprong op. ‘Mag het, Mart? Leilwin?’ Egeanin glimlachte zowaar naar hem. Mart had haar nog nooit naar iemand anders zien glimlachen, zelfs niet naar Domon.

‘Later,’ zei Mart. Tot ze ver genoeg van Ebo Dar vandaan waren, waar niemand zich zou herinneren hoe de grijze paardenrennen had gewonnen met een kleine jongen op zijn rug. ‘Over een paar dagen misschien. Juilin, wil jij de anderen waarschuwen? Blaeric weet het al, dus de zusters kun je overslaan.’

Juilin verspilde geen tijd, behalve om even de tent in te duiken om Thera gerust te stellen. Dat had ze regelmatig nodig. Hij kwam weer te voorschijn in een donkere Tyreense jas die wat sleets begon te worden en zei Olver het spel op te bergen en Thera te helpen met pakken. Toen zette hij zijn rode kachelpijphoed op en ging ervandoor. Hij keek niet eens naar Egeanin. Ze beschouwde hem als een dief, wat voor een dievenvanger een belediging was, en de Tyrener was ook niet bepaald dol op haar.

Mart wilde Noal vragen waar hij geweest was, maar de oude man rende lichtvoetig achter Juilin aan en riep over zijn schouder dat hij de anderen zou laten weten dat de vertoning ging vertrekken. Nou ja, twee man konden het bericht sneller verspreiden. Vanin en de vier overlevende Roodarmen deelden een tent die ergens naast de vertoning stond, terwijl Noal een tent aan de andere kant deelde met Thom en de twee bedienden, Lopin en Nerim. De vraag kon wachten. Misschien had hij zijn dierbare vis ergens veilig opgeborgen. De vraag scheen trouwens van weinig belang meer.

Het kamp begon zich te vullen met het geluid van mensen die de paardenknechten riepen om hun spannen te brengen, en anderen brulden om het hardst dat ze wilden weten wat er aan de hand was. Adria, een slanke vrouw met een wapperend groen gewaad, kwam blootsvoets aanrennen en verdween in de gele wagen waarin de andere vier slangenmensen woonden. Iemand in de groene wagen riep met hese stem dat er mensen waren die probeerden te slapen. Een handvol kinderen, van wie er een paar zelf kunsten vertoonden, rende voorbij en Olver keek op bij het opvouwen van zijn spel. Dat was zijn kostbaarste bezit, anders zou hij zeker achter hen aan gegaan zijn. Het zou nog wel wat tijd kosten voor de vertoning klaar was om op reis te gaan, maar dat was niet de reden waarom Mart kreunde. Hij had zojuist die stomme dobbelstenen opnieuw in zijn hoofd horen rammelen.

3

Een waaier van kleuren

Mart wist niet of hij moest vloeken of janken. De soldaten waren vertrokken en zij stonden op het punt Ebo Dar in het stof achter zich te laten; er scheen geen reden voor de dobbelstenen te zijn, maar er scheen nooit een reden voor te zijn tot het te laat was. Wat eraan zat te komen kon dagen ver weg zijn, of minder dan een uur, maar dat had hij nooit van tevoren kunnen uitrekenen. De enige zekerheid was dat er iets belangrijks – of iets ergs – stond te gebeuren en dat hij dat niet kon ontlopen. Soms, zoals die nacht bij de poort, kon hij niet bevatten waarom de dobbelstenen hadden gerold, zelfs niet nadat ze ermee opgehouden waren. Het enige dat hij met zekerheid wist was dat, hoe zenuwachtig de stenen hem ook maakten, hij wenste dat ze nooit meer ophielden als ze eenmaal begonnen waren. Maar dat deden ze. Vroeg of laat deden ze dat altijd.

‘Gaat het, Mart?’ zei Olver. ‘Die Seanchanen kunnen ons niet te pakken krijgen.’ Hij probeerde een barse overtuiging in zijn stem te leggen, maar er lag iets vragends in.

Mart merkte plotseling dat hij naar niets had zitten staren. Egeanin keek hem verstoord aan terwijl ze afwezig met haar pruik speelde. Ze was duidelijk boos dat hij haar negeerde. Domon keek hem waakzaam aan en zelfs Thera gluurde naar hem vanuit de tent, terwijl ze altijd probeerde uit het zicht van Egeanin te blijven. Hij kon het niet uitleggen. Alleen een man met pap in plaats van hersens zou geloven dat hij waarschuwingen kreeg door het geratel van dobbelstenen die niemand kon zien. Misschien een man die door de Kracht was aangeraakt. Of de Duistere. Hij wilde niet graag dat men dat over hem zou denken. En het kon weer net als die nacht bij de poort zijn. Nee, dit was geen geheim dat hij wilde onthullen. Het zou trouwens toch niet helpen.

‘Ze krijgen ons nooit, Olver, jou niet en mij niet.’ Hij woelde door het haar van de jongen en Olver grijnsde breed naar hem. Zo makkelijk was zijn vertrouwen weer hersteld. ‘Niet zolang we onze ogen openhouden en ons verstand bewaren. Bedenk dat je elke moeilijkheid de baas kunt als je je ogen en je verstand scherp houdt, maar als je dat niet doet struikel je over je eigen voeten.’ Olver knikte ernstig, maar Mart had het voor de anderen bedoeld. Misschien wel voor zichzelf. Licht, niemand van hen kon nog meer op zijn hoede zijn. Behalve Olver, voor wie het allemaal een groot avontuur leek, was iedereen buiten zichzelf geweest nog voor ze de stad verlaten hadden. ‘Ga Thera helpen zoals Juilin zei, Olver.’ Een windvlaag sneed door Marts jas en deed hem huiveren. ‘En doe je jas aan, het is koud,’ voegde hij eraan toe toen de jongen langs Thera de tent in dook. Het geritsel en geschraap zeiden Mart dat Olver begonnen was, met of zonder jas, maar Thera bleef gehurkt bij de ingang van de tent zitten en staarde Mart aan. Zodra Olver verdwenen was kwam Egeanin dichterbij. Ze had haar handen weer in haar zij geplant en hij kreunde binnensmonds. ‘We zullen deze zaak voor eens en altijd afhandelen, Mart Cauton,’ zei ze met harde stem. ‘Nu! Ik laat onze reis niet verpesten omdat jij mijn bevelen blijft herroepen.’

‘Er is niets af te handelen,’ zei hij. ik ben niet jouw huurling, en dat is dat.’ Haar gezicht werd harder. Die vrouw was net zo volhardend als een hijgende schildpad, maar er moest een manier te vinden zijn om haar kaken van zijn been af te trekken. Bloed en as, hij wilde niet alleen zijn als de dobbelstenen in zijn hoofd ratelden, maar dat was beter dan er naar te moeten luisteren terwijl hij met haar ruziede. ik neem een kijkje bij Tuon voor we gaan.’ De woorden kwamen uit zijn mond voor ze goed en wel in zijn hoofd gevormd waren. Maar hij besefte dat ze daar al een tijdje in het donker hadden gelegen en zich langzaam hadden gevormd.