Выбрать главу

‘De adem van een vlinder,’ murmelde Mor. ‘Het is een genoegen om te spreken met iemand die zo diep kan schouwen. In de nacht dat Tylin werd vermoord, verdwenen er twee damane uit de kennels van het Tarasinpaleis. Beiden waren voormalige Aes Sedai. Vindt u dat niet al te toevallig?’

‘Ik verdenk elk soort toeval, Almurat. Maar wat heeft dat te maken met geruchten en... andere zaken?’

‘Dit web is ingewikkelder dan u zich kunt voorstellen. Die nacht hebben verschillende anderen het paleis verlaten, onder wie een jongeman die kennelijk Tylins speeltje was, vier man die beslist soldaten waren, en een oudere man, een zekere Thom Merrilin, zo noemt hij zich tenminste. Deze laatste werd geacht een bediende te zijn, maar liet veel meer ontwikkeling zien dan van een bediende te verwachten was. Op verschillende tijden zijn ze allemaal gezien met Aes Sedai die in Ebo Dar waren voordat het Keizerrijk de stad terugvorderde.’ De Zoeker leunde gespannen over de rug van de stoel. ‘Misschien is Tylin niet vermoord omdat ze dienstbaarheid gezworen had, maar omdat ze gevaarlijke dingen wist. Misschien was ze zorgeloos met geheimen in bed bij de jongen, en briefde hij ze door aan Merrilin. We noemen hem maar zo tot we een betere naam hebben. Hoe meer ik over die man te weten kom, hoe opmerkelijker hij wordt. Hij kent de wereld, is welbespraakt, voelt zich op zijn gemak met edelen en kronen. Een hoveling feitelijk, als je niet zou weten dat hij een bediende was. Als de Witte Toren plannen met Ebo Dar had, zouden de Aes Sedai een dergelijke man sturen om ze uit te voeren.’

plannen. Gedachteloos nam Karede Ajimbura’s kom op en dronk er bijna van voor hij besefte wat hij deed. Hij bleef de kom echter vasthouden om zijn draaikolk van gevoelens niet te verraden. Iedereen die ervan op de hoogte was, was er zeker van dat de verdwijning van hoogvrouwe Tuon onderdeel was van de strijd om de opvolging van de Keizerin, moge ze eeuwig leven. Zo was het leven in de keizerlijke familie nu eenmaal. Als de hoogvrouwe dood was, moest er per slot van rekening een nieuwe erfgenaam worden benoemd. Als ze dood was. En zo niet... De Witte Toren zou hun beste man gestuurd hebben, als ze van plan waren om haar te ontvoeren. Als de Zoeker hem niet in een spel van zichzelf betrok. Zoekers konden iedereen verstrikken behalve de Keizerin, moge ze eeuwig leven. ‘Je hebt deze gedachten gemeld aan je meerderen en die hebben ze verworpen, anders zou je niet naar mij gekomen zijn. Dat, of... Je hebt het voor hen verzwegen nietwaar? Waarom?’

‘Het is nog ingewikkelder dan u zich kunt voorstellen,’ zei Mor zacht, en keek naar de deur alsof hij een afluisteraar vreesde. Waarom werd hij nu opeens voorzichtig? ‘Er zijn vele... verwikkelingen. De twee damane werden weggehaald door vrouwe Egeanin Tamarath, die al eerder betrokken was bij Aes Sedai. Nauw zelfs. Heel erg nauw. Ze heeft beslist de andere damane losgelaten om haar ontsnapping te maskeren. Egeanin heeft de stad dezelfde nacht verlaten met drie damane in haar gevolg en met, geloven wij, Merrilin en de anderen. We weten niet wie de derde damane was – we vermoeden dat het iemand van gewicht was bij de Atha’an Miere, of misschien een Aes Sedai die zich in de stad verborgen had. Maar we zijn erachter gekomen wie de sul’dam zijn die ze gebruikt heeft, en twee van hen zijn nauw verbonden met Suroth. Die zelf vele bindingen met de Aes Sedai heeft.’ Mor mocht dan op zijn hoede zijn, maar hij zei het achteloos, alsof hij zich niet bewust was van de blikseminslag die zijn woorden veroorzaakten. Geen wonder dat hij zo gespannen was.

Zo, dus Suroth spande samen met de Aes Sedai en had ten minste een paar Zoekers gecorrumpeerd die boven Mor stonden, en de Witte Toren had mannen onder het bevel van een van hun beste lieden geplaatst om bepaalde plannen uit te voeren. Het was allemaal heel geloofwaardig. Toen Karede met de Voorlopers werd meegestuurd, was hem opgedragen om een oogje te houden op al te eerzuchtige leden van het Bloed. Het was altijd mogelijk dat die, zo ver van het Keizerrijk af, probeerden eigen koninkrijkjes op te bouwen. En hijzelf had manschappen een stad in gestuurd waarvan hij wist dat die zou vallen, hoe die ook verdedigd zou worden, zodat ze de vijand van binnenuit kwaad konden doen. ‘Weet je in welke richting ze zijn vertrokken, Almurat?’ Mor schudde zijn hoofd. ‘Ze gingen naar het noorden en in de paleisstallen werd Jehanna genoemd, maar dat lijkt me een al te duidelijke poging tot misleiding. Ze zullen bij de eerste de beste gelegenheid van richting veranderd zijn. We hebben boten nagezocht die groot genoeg waren om de hele groep over het water te vervoeren, maar schepen van die grootte komen en gaan voortdurend. Er is in dit land geen orde, geen beheersing.’

‘Dit geeft me een hoop om over na te denken.’ De Zoeker vertrok zijn mond, maar hij scheen te beseffen dat dit alles was waartoe Karede zich wilde binden. Hij knikte. ‘Wat u ook verkiest te doen, u moet dit weten. U vraagt zich misschien af hoe het meisje iets van deze kooplieden kon loskrijgen. Het schijnt dat ze altijd wordt begeleid door twee of drie soldaten. De beschrijving van hun wapenrusting was ook heel erg duidelijk.’ Hij strekte zijn hand alsof hij Karedes kamerjas aan wilde raken, maar liet toen wijselijk zijn arm langs zijn zij vallen. ‘De meeste mensen noemen dit zwart. Begrijpt u me? Wat u ook besluit te doen, talm niet.’ Mor hief zijn beker op. ‘Op uw gezondheid, baniergeneraal Furyk. Op uw gezondheid en op de gezondheid van het Keizerrijk.’ Karede leegde Ajimbura’s kom zonder aarzeling. De Zoeker vertrok net zo abrupt als hij was binnengekomen en enkele tellen nadat de deur achter hem dichtgevallen was, ging hij weer open en kwam Ajimbura binnen. De kleine man staarde beschuldigend naar de schedelkom in Karedes hand.

‘Wist je van dit gerucht, Ajimbura?’ Vragen of de kerel had zitten afluisteren was hetzelfde als vragen of de zon in de ochtend opkwam. Hij ontkende het in ieder geval niet.

‘Ik zou mijn tong niet besmeuren met zulke vuiligheid, hoge Heer,’ zei hij en richtte zich op.

Karede stond zichzelf een zucht toe. Of de verdwijning van hoogvrouwe Tuon nu haar eigen werk was of dat van een ander, ze was in groot gevaar. En als het gerucht een zet van Mor was... Wel, de beste manier om het spel van een ander te verslaan was het spel het jouwe te maken. ‘Leg mijn scheermes klaar.’ Hij ging zitten, reikte naar zijn pen en hield de mouw van zijn kamerjas met zijn linkerhand uit de inkt. ‘Zoek dan kapitein Musenge op, en als hij alleen is, geef hem dit. Kom snel terug; ik heb nog meer opdrachten voor je.

Kort na de middag van de volgende dag stak hij de haven over met het veer dat ieder uur vertrok op het stipte luiden van de bel. Het was een logge, deinende schuit die met lange riemen door het woelige water werd geroeid. Een zestal wagens was aan de kikkers op het dek vastgesjord met touwen die kraakten bij elke slag. De paarden stampten zenuwachtig met hun hoeven en de roeiers moesten zich teweerstellen tegen voerlui en ingehuurde wachten die hun maag over de reling wilden legen. Sommigen konden gewoon niet tegen het stampende water. De koopvrouw, een vrouw met mollige wangen en een huid als koper, stond in haar mantel gewikkeld voor op het dek en deinde gemakkelijk mee met de bewegingen van de veerboot. Ze staarde star naar de aanlegplaats en negeerde Karede naast haar. Aan het zadel van zijn bruine ruin kon ze zien dat hij een Seanchaan was, maar een eenvoudige grijze mantel bedekte zijn met rode zomen afgezette groene jas, dus als ze al aan hem dacht, was het als een gewone soldaat. Geen kolonist, met een zwaard aan zijn heup. In de stad zelf konden er scherpere ogen geweest zijn, ondanks alles wat hij gedaan had om hen te mijden, maar daar was niets aan te doen. Met wat geluk ging er een dag, misschien wel twee, voorbij voordat iemand zou beseffen dat hij voorlopig niet naar de herberg zou terugkeren.

Zodra de veerboot tegen de met stootleer beschermde palen van de aanlegplaats bonsde en de laadklep opzij zwaaide, klom hij in het zadel. Hij verliet de schuit als eerste, terwijl de koopvrouw nog bezig was haar voerlieden uit te schelden en de veerlui de wielen van de karren losmaakten. Hij liet Aldazar stapvoets over de stenen gaan. Ze waren nog glibberig van de regen van die ochtend, en van paardenmest en de sporen van een kudde schapen. Hij zette de ruin pas aan toen ze de Illiaanse Straatweg bereikten, maar zelfs toen liet hij hem nog niet voluit draven. Ongeduld was een slechte zaak als je begon aan een reis van onbestemde duur.