‘Wat is het derde dat je vannacht te weten bent gekomen, Selande?’ vroeg hij grof. Tot zijn verbazing werd de geur van bezorgdheid die van haar af kwam steeds sterker.
‘Haviar heeft iemand gezien,’ zei ze langzaam. ‘Eerst zei hij me er niets over.’ Haar stem verhardde, ik heb ervoor gezorgd dat dat nooit meer gebeurt!’ Ze haalde diep adem en scheen even in tweestrijd te zijn. Toen barste ze uit: ‘Masuri Sedai heeft Masema... de Profeet bezocht. Het is waar, Heer, geloof me! Haviar heeft haar meermalen gezien. Ze glipt hun kamp binnen met haar kap op en ze gaat op dezelfde manier weg, maar hij heeft haar gezicht twee keer goed kunnen zien. Er is steeds een man bij haar, en soms een andere vrouw. Haviar kon de man niet goed genoeg zien maar de beschrijving past bij Rovair, Masuri’s zwaardhand, en Haviar is er zeker van dat de andere vrouw Annoura Sedai is.’ Ze stopte abrupt en haar ogen glansden donker in het maanlicht terwijl ze hem aankeek. Licht, ze was net zo bezorgd over hoe hij het zou opnemen als over wat dit nieuws betekende. Hij dwong zijn handen zich te ontspannen. Masema verachtte de Aes Sedai net zo erg als Duistervrienden; hij beschouwde hen bijna als zodanig. Dus waarom zou hij twee zusters ontvangen? Waarom zouden ze naar hem toegaan? Annoura’s mening over de man lag verborgen achter de geheimzinnigheid en dubbelhartigheid die Aes Sedai zo eigen waren, maar Masuri had ronduit gezegd dat de man als een dolle hond moest worden afgemaakt.
‘Zorg ervoor dat Haviar en Nerion de zusters scherp in de gaten houden en kijk of ze een ontmoeting met Masema kunnen afluisteren.’ Kon Haviar het bij het verkeerde eind hebben? Nee! Er waren betrekkelijk weinig vrouwen in Masema’s kamp, en het was niet geloofwaardig dat de Tyrener een van die ongewassen moorddadige feeksen voor Masuri kon houden. Als je het soort vrouwen zag dat bereid was om met Masema op te trekken, zou je denken dat het kamp waar ze verbleven er een van de ketellappers was. ‘Maar zeg hun dat ze voorzichtig moeten zijn. Het is beter om een kans voorbij te laten gaan dan gesnapt te worden. Ze zijn niemand van nut als ze aan een boom worden opgehesen.’ Perijn wist dat hij bars klonk en probeerde zijn stem milder te maken. Dat scheen moeilijker te worden sinds Faile ontvoerd was. ‘Goed werk, Selande.’ Hij klonk nu tenminste niet alsof hij haar afblafte. ‘Van jou en Haviar en Nerion. Faile zou er trots op zijn geweest als ze het geweten had.’
Een glimlach lichtte haar gezicht op. Haar trots lichtte helder op en het overweldigde bijna alle andere geuren die van haar kwamen. ‘Dank u, Heer. Dank u!’ Je zou gedacht hebben dat hij haar een prijs had gegeven. En misschien had hij dat ook wel. Hoewel... Faile zou het misschien niet echt op prijs stellen dat hij haar ogen-en-oren gebruikte, of zelfs maar van hen afwist. Ooit zou de gedachte aan een geërgerde Faile hem onbehaaglijk hebben gemaakt, maar dat was voordat hij achter haar verspieders gekomen was. En dat zaakje van de Gebroken Kroon dat Elyas ontschoten was. Iedereen zei dat echtgenotes hun geheimen goed bewaarden, maar er waren grenzen!
Balwer trok aan zijn mantel en kuchte achter zijn hand. ‘Goed gezegd, Heer. Zeer goed. Vrouwe, ik ben ervan overtuigd dat u heer Perijns raadgevingen zo snel mogelijk zult doorgeven. We moeten misverstanden voorkomen.’
Selande knikte zonder haar ogen van Perijn af te houden. Haar mond ging open en hij dacht dat ze wilde zeggen dat ze hoopte dat hij water en schaduw zou vinden. Licht, water was het enige waar ze meer dan genoeg van hadden, zelfs al was het meestal bevroren, en in deze tijd van het jaar had niemand schaduw nodig, zelfs niet midden op de dag. Ze was het misschien inderdaad van plan, want ze aarzelde voor ze zei: ‘Dat genade u moge toevallen, Heer. Als ik zo vrij mag zijn, de genade is vrouwe Faile door u toegevallen.’ Perijn knikte als dank. Hij proefde as in zijn mond. Fijne genade, die haar een echtgenoot had gegeven die haar na meer dan twee weken zoeken nog steeds niet had gevonden. De Speervrouwen zeiden dat ze tot gai’shain was gemaakt en dat ze niet mishandeld zou worden, maar ze hadden moeten toegeven dat de Shaido hun gewoontes al op honderd manieren hadden gebroken. In zijn boek was ontvoering al mishandeling genoeg. Bittere as.
‘De vrouwe zal het goed doen, Heer,’ zei Balwer zacht, terwijl hij Selande in de duisternis tussen de wagens zag verdwijnen. Die instemming kwam als een verrassing; hij had geprobeerd om Perijn uit zijn hoofd te praten om Selande en haar vrienden te gebruiken omdat ze heethoofden en onbetrouwbaar waren. ‘Ze heeft er gevoel voor. Dat hebben Cairhienin meestal, en Tyreners tot op zekere hoogte, de edelen tenminste, vooral als...’ Hij zweeg en keek Perijn achterdochtig aan. Als het een andere man was geweest, zou Perijn gedacht hebben dat hij meer gezegd had dan de bedoeling was, maar hij betwijfelde of Balwer op die manier zijn mond voorbij zou praten. De geur van de man bleef onveranderd en werd niet grillig zoals die van iemand die niet zeker van zichzelf was. ‘Mag ik een of twee dingen over haar verslag zeggen, Heer?’
Het gekraak van hoeven in de sneeuw kondigde de nadering van Aram aan, die Perijns hengst en zijn eigen magere grijze ruin leidde. De dieren probeerden naar elkaar te bijten en Aram hield ze op flinke afstand van elkaar, zij het niet zonder moeite. Balwer zuchtte. ‘Wat je te zeggen hebt kun je in Arams aanwezigheid doen, Meester Balwer,’ zei Perijn. De kleine man boog berustend zijn hoofd en zuchtte nogmaals. Iedereen in het kamp wist dat Balwer de gave had om geruchten en toevallige opmerkingen samen te voegen en zich zo een beeld te vormen van wat er werkelijk gebeurd was of zou kunnen gebeuren. Balwer beschouwde dat als een van zijn taken als schrijver, maar vreemd genoeg deed hij altijd alsof hij zich daar niet mee bezighield. Het was een onschuldige eigenaardigheid en Perijn wilde hem zijn pleziertjes gunnen.
Hij nam Stappers teugels van Aram over en zei: ‘Blijf even achter ons lopen, Aram. Ik moet Meester Balwer alleen spreken.’ Balwers zucht was zelfs voor Perijn bijna onhoorbaar.
Aram sloot zwijgend op enige afstand achter hen aan. De bevroren sneeuw kraakte onder hun voeten. Arams geur trilde, een dunne, zure geur. Deze keer herkende Perijn de geur, maar hij liet het als gewoonlijk gaan. Afgezien van Faile was Aram jaloers op iedereen die een tijd met hem omging. Perijn kon geen manier bedenken om er een einde aan te maken. Hij was trouwens evenzeer gewend aan Arams bezitterigheid als aan de manier waarop Balwer zich naast hem voortspoedde. Balwer keek over zijn schouder om te zien of Aram genoeg afstand hield om niets te kunnen horen van wat hij wilde zeggen. Zijn messcherpe en vreemd droge geur van achterdocht contrasteerde aardig met Arams jaloezie. Mensen die niet veranderd wilden worden, kon je niet veranderen.