Выбрать главу

Balwer knipperde met zijn ogen en boog toen met zijn handen gevouwen. Hij rook verrast. En voldaan. Voldaan? ‘Zoals u wilt, Heer. Mijn vorige werkgever hield er niet van als ik iets voorstelde, tenzij het mij gevraagd werd. Ik zal de vergissing geen tweede keer begaan, dat verzeker ik u.’ Hij keek Perijn recht aan en scheen een beslissing te hebben genomen. ‘Als ik zo vrij mag zijn,’ zei hij voorzichtig, ‘heb ik bevonden dat u van dienst te zijn een... aangename ervaring is, op een manier die ik niet verwacht had. U bent wat u schijnt te zijn, Heer, zonder verborgen giftige naalden om de argelozen te grijpen. Mijn vorige werkgever stond wijd en zijd bekend als een schrander man, maar ik geloof dat u even schrander bent, op een andere manier. Ik geloof dat het mij zou spijten om uw dienst te verlaten. Dat kan iedereen zeggen die zijn positie wil behouden, maar ik meen het.’

Giftige naalden? Voordat hij bij Perijn in dienst trad was Balwer de schrijver geweest van een Morlandse edelvrouwe die in moeilijke tijden verzeild was geraakt en het zich niet langer kon veroorloven hem in dienst te houden. Morland moest een moeilijker plaats om te leven zijn dan Perijn zich voorgesteld had. ik zie niet in waarom je mijn dienst zou moeten verlaten. Vertel me gewoon wat je vindt dat ik zou moeten doen en laat mij beslissen. En vergeet de vleierij.’ ik vlei nimmer, Heer. Maar ik pas mij aan de behoeften van mijn meester aan; dat is een vereiste in mijn beroep.’ De kleine man boog nog eens. Hij was nog nooit eerder zo vormelijk geweest. ‘Als u geen verdere vragen hebt, Heer, mag ik dan vrouwe Medore gaan opzoeken?’

Perijn knikte. De kleine man boog opnieuw en snelde toen met wapperende mantel terug naar het kamp terwijl hij tussen de staken heen en weer sprong als een mus die in de sneeuw rondhipte. Het was een vreemd kereltje.

‘Ik vertrouw hem niet,’ mompelde Aram en staarde Balwer na. ‘En ik vertrouw Selande en dat stel ook niet. Ze zullen gaan konkelen met de Aes Sedai, let maar op.’

‘Je zult iemand moeten vertrouwen,’ zei Perijn ruw. De vraag was: wie? Hij zwaaide in het zadel en porde Stapper in zijn ribben. Een hamer had geen nut als hij stillag.

6

De geur van een droom

De koude lucht rook fris en schoon terwijl Perijn door het woud galoppeerde. De wind rook naar de knisperende sneeuw die onder Stappers hoeven omhoog spatte. Hier kon hij oude vrienden vergeten die louter op basis van geruchten bereid waren het ergste te vrezen. Hij kon proberen Masema te vergeten, en de Aes Sedai en de Wijzen. Maar de Shaido waren aan de binnenkant van zijn schedel vastgesmeed. Hij wou dat hij ze eruit kon rukken, maar zo werkte dat niet.

Na een korte galop hield hij Stapper beschaamd in tot ze stapvoets gingen. Onder het bladerdak van het woud was het aardedonker, en boven de sneeuw uitstekende stenen tussen de bomen wezen op nog meer verborgen gesteente. Er waren wel honderden plekken waar een galopperend paard zijn been kon breken, om nog maar te zwijgen van de holen van grondeekhoorns, vossen en dassen. Het was helemaal niet nodig zoveel te riskeren. Een galop zou Faile geen uur eerder bevrijden en geen enkel paard kon dat tempo trouwens lang volhouden. Op plaatsen waar de sneeuw was opgewaaid was die wel kniediep, maar ook elders was de sneeuwlaag behoorlijk dik. Hij reed naar het noordoosten. De verkenners zouden uit die richting komen, met nieuws over Faile. Dat wilde zeggen, met nieuws over waar de Shaido gelegerd waren. Hij had hier zo vaak op gehoopt en voor gebeden, maar vandaag wist hij dat er nieuws zou zijn. Maar die kennis maakte hem alleen maar onrustiger. Het vinden van de Shaido was slechts het eerste deel van het oplossen van de puzzel.

Zijn woede deed zijn geest van het een naar het ander springen. Maar wat Balwer ook gezegd had, Perijn wist dat hij op zijn hoogst erg nauwgezet was. Hij kon niet erg snel nadenken, en al te snugger was hij ook niet. Hij zou het dus met nauwgezetheid moeten doen. Aram liet zijn grijze ruin flink draven, haalde hem in en bleef als een hond in het gareel schuin achter hem rijden. Perijn liet hem begaan. Aram rook niet op zijn gemak als Perijn hem naast zich liet rijden. De vroegere ketellapper sprak niet, maar ijzige luchtstroompjes brachten zijn geur mee, een mengsel van boosheid, achterdocht en ontevredenheid. Hij zat in het zadel als een strak opgewonden veer en loerde naar het woud om zich heen alsof hij verwachtte dat er Shaido vanachter de dichtstbijzijnde boom te voorschijn zouden springen.

Eerlijk gezegd had zich hier bijna van alles en nog wat voor de meeste mensen kunnen verbergen. Waar de lucht door de overkoepeling van takken zichtbaar was, had die een donkergrijze kleur die het woud in schaduwen hulde die nog somberder waren dan de nacht zelf. In die duisternis stonden de bomen als massieve zuilen. Maar zelfs de geringe beweging van een zwarte kauw met opgestoken veren op een besneeuwde tak trof Perijns blik, net als het behoedzaam opgestoken kopje van een jagende marter die nog zwarter dan de duisternis was. Hij ving ook hun geuren op. Ergens van boven in een enorme eik met uitwaaierende takken die zo dik als de voorbenen van een pony waren, kwam een vleugje mensengeur. De Geldaners en Mayeners hadden bereden patrouilles die het kamp een paar span verder omcirkelden, maar hij vertrouwde liever op de mannen van Tweewater dichterbij. Hij had er niet genoeg om het hele kamp te omringen, maar ze waren gewend aan het woud en aan het jagen op dieren die op hun beurt naar hen op jacht konden zijn. Ze zagen bewegingen die een man zouden ontgaan die in termen van oorlog en soldaten dacht. Klipkatten die achter schapen aan van de bergen omlaag kwamen, konden zich goed verbergen, en van beren en wilde zwijnen was bekend dat ze hun achtervolgers soms vanuit een hinderlaag aanvielen. Vanaf dertig en veertig voet hoge takken konden de mannen alles op tijd zien en het kamp waarschuwen, en met hun handbogen konden ze een zware prijs vorderen van iedereen die langs hen probeerde te komen. De aanwezigheid van een wacht raakte zijn gedachten even licht aan als de aanwezigheid van de kauw. Hij had al zijn aandacht gericht op de schaduwen en de duisternis tussen de bomen, erop gespitst om het eerste teken van de terugkerende verkenners op te vangen.

Ineens wierp Stapper het hoofd in de nek en snoof een wolk van mist. Zijn ogen rolden van angst en hij bleef stokstijf staan, en Arams grijze ruin brieste en deinsde verschrikt achteruit. Perijn leunde naar voren om de bevende hengst op zijn hals te kloppen, maar hield zijn hand stil toen hij een vage geur opving waarvan de haren in zijn nek recht overeind gingen staan; de geur van verbrande zwavel. Bijna. Het had de stank van... iets verkeerds, iets wat niet in deze wereld thuishoorde. De geur was niet nieuw – je kon deze stank moeilijk ‘vers’ noemen – maar ook niet oud. Een uur, misschien minder. Misschien vanaf de tijd dat hij ontwaakt was. Vanaf de tijd dat hij van deze geur gedroomd had.

‘Wat is er, Heer Perijn?’ Aram had moeite om zijn grijze ruin te beheersen, die in kringetjes ronddanste, tegen de teugels vocht en er in elke richting vandoor wilde zolang hij maar kon ontsnappen. Maar zelfs terwijl Aram met de teugels vocht, had hij zijn zwaard met de wolfskop al getrokken. Wanneer hij kon oefende hij er elke dag urenlang mee, en degenen die er verstand van hadden zeiden dat hij goed was. ‘U kunt misschien een zwarte draad van een witte onderscheiden in deze duisternis, maar voor mij is het nog geen dag. Ik kan helemaal niets onderscheiden.’

‘Doe dat zwaard weg,’ zei Perijn. ‘Je hebt het niet nodig. Zwaarden zouden trouwens toch niet helpen.’ Hij moest zijn bevende rijdier aansporen, maar volgde de bedorven geur en speurde de besneeuwde grond voor zich af. Hij kende die geur, en niet alleen uit een droom.

Het kostte hem weinig moeite om te vinden wat hij zocht. Stapper hinnikte opgelucht toen Perijn hem intoomde, vlak bij een rots als een grafzerk die twee pas breed was en rechts van hem opdoemde. De sneeuw eromheen was onberoerd, maar er liepen sporen over de schuine steen alsof er een meute honden overheen was geklauterd. Schemering en schaduw of niet, Perijn kon de sporen duidelijk zien. Voetsporen groter dan zijn handpalm stonden in de steen gedrukt alsof die van modder was. Hij gaf Stapper opnieuw een klopje. Geen wonder dat het dier geschrokken was.