Выбрать главу

‘Ik ben geen dwaas,’ gromde hij. Hij wist van Masema’s verspieders. De meesten van Masema’s volgelingen waren stedelingen, en vrijwel alle anderen waren zo onhandig in de bossen dat een tienjarige in Tweewater zich ervoor zou schamen. Maar dat wilde niet zeggen dat er niet een of twee tussen de bomen konden zitten, dichtbij genoeg om hen vanuit de schaduwen te bespieden. Ze bewaarden altijd afstand omdat ze door zijn ogen dachten dat hij een soort Schaduwgebroed was, dus ontwaarde hij zelden hun geuren. Bovendien had hij deze ochtend wel wat anders aan zijn hoofd. Hij schoof de bundel opzij om bij de boshoen te komen. Het ding was bijna zo groot als een kip en knapperig bruin gebraden. Hij rukte een van de poten af terwijl zijn andere hand de bundel losmaakte en er een in vieren gevouwen stuk perkament uit viste. Hij bekommerde zich niet op de vetvlekken die hij erop maakte en vouwde het boven op de vogel onhandig in zijn handschoenen open. Hij las terwijl hij aan de bout kloof. Voor iedereen die hem in het oog hield zou het lijken alsof hij twijfelde op wat voor stukje gebraad hij aan ging vallen. Er zat een dik groen waszegel op dat aan een kant opengebarsten was, met daarop, dacht hij, de afbeelding van drie handen waarvan de wijsvingers en pinken gestrekt waren en de rest gevouwen. De letters waren vloeiend geschreven maar vreemd gevormd. Sommige waren zelfs onherkenbaar, maar met wat moeite was de boodschap te lezen.

De drager dezes staat onder mijn persoonlijke bescherming. Geef hem uit naam van de Keizerin, moge zij eeuwig leven, alle hulp die hij verlangt in dienst van het Keizerrijk, en spreek hierover tot niemand dan tot mij.

Gezegeld door Suroth Sabelle Meldarath van Asinbayar en Barsabba Hoogvrouwe

‘De Keizerin,’ zei hij zacht, zo zacht als ijzer dat langs zijde strijkt. Een bevestiging van Masema’s banden met de Seanchanen, al had hij zelf geen bevestiging nodig gehad. Dit was geen zaak waarover Berelain gelogen zou hebben. Suroth Sabelle Meldarath moest iemand van belang zijn dat ze zo’n volmacht kon opstellen. ‘Dit is zijn ondergang, zodra Santes getuigt waar hij het gevonden heeft.’ In dienst van het Keizerrijk? Masema wist dat Rhand de Seanchanen bevochten had! De regenboog in zijn hoofd barstte uiteen en werd weer weggevaagd. De man was een verrader! Berelain lachte alsof hij iets geestigs gezegd had, maar haar glimlach had nu iets gedwongens. ‘Santes heeft me gezegd dat hij niet is opgemerkt in de drukte bij het opzetten van het kamp, dus heb ik hem en Gendar teruggestuurd met mijn laatste vaatje goeie Tunaighan. Ze zouden een uur na donker terug zijn, maar geen van beiden is teruggekomen. Het kan zijn dat ze hun roes uitslapen, maar ze hebben nog nooit...’

Ze zweeg geschrokken af en staarde hem aan, en hij merkte dat hij de kippenbout doormidden had gebeten. Licht, hij had er al het vlees vanaf gekloven zonder dat hij er erg in had. ik was hongeriger dan ik dacht,’ bromde hij. Hij spuwde de botsplinters in zijn handschoen en liet ze op de grond vallen. ‘Je kunt er gerust van uitgaan dat Masema weet dat jij dit in handen hebt. Ik hoop dat je een forse lijfwacht om je heen hebt, en niet alleen als je uitrijdt.’

‘Sinds gisteravond staan er vijftig man om mijn tent,’ zei ze. Ze staarde hem nog steeds aan en hij zuchtte. Je zou denken dat ze nog nooit eerder iemand een bot in tweeën had zien bijten. ‘Wat heeft Annoura je verteld?’

‘Ze wilde dat ik de volmacht aan haar gaf zodat ze hem kon vernietigen, en zodat ik kon zeggen dat ik hem niet had als men mij ernaar vroeg, en dan kon zij mijn woorden bevestigen. Maar ik betwijfel of dat Masema tevreden zou stellen.’

‘Dat betwijfel ik ook.’ En Annoura moest dat geweten hebben. Aes Sedai konden eigenzinnig zijn, en soms zelfs dwazen, maar ze waren niet achterlijk. ‘Zei ze dat ze het zóu vernietigen of kón vernietigen?’ Berelains voorhoofd rimpelde nadenkend en ze had even tijd nodig voordat ze kon antwoorden. ‘Dat ze het zóu doen.’ De vos danste ongeduldig weg maar ze bracht hem gedachteloos en gemakkelijk onder de teugel, ik zou niet weten waar ze het anders voor zou willen hebben,’ zei ze. ‘Masema lijkt niet bepaald ontvankelijk voor... dwang.’ Afpersing, bedoelde ze. Ook Perijn betwijfelde of dat Masema zou tegenhouden. Vooral niet als een Aes Sedai dat bij hem probeerde.

Hij rukte de andere poot van de vogel af en wist onder dekking daarvan het perkament op te vouwen en in zijn mouw te schuiven. Door zijn handschoen zou het er niet uit kunnen vallen. Het was tenslotte bewijs. Maar waarvan? Hoe kon de man tegelijk een overtuigd volgeling van de Herrezen Draak én een verrader zijn? Had hij de volmacht misschien gestolen van...? Wie? Van een overloper die hij gevangen had genomen? Maar waarom zou Masema het achter slot en grendel bewaren, als het niet het voor hemzelf bedoeld was? Hij had met de Seanchanen gesproken. En hoe had hij het willen gebruiken? Wie kon zeggen waarop een man met zo’n volmacht een beroep kon doen? Perijn zuchtte zwaar. Hij had te veel vragen en geen antwoorden. Er was een scherpere geest dan de zijne nodig om die antwoorden te vinden. Misschien kon Balwer wat bedenken. Nu zijn maag eenmaal voedsel had geproefd wilde hij de poot in zijn hand ook verslinden, samen met de rest van de vogel, maar hij sloot ferm het deksel en probeerde niet te gulzig te zijn. Er was iets waar hij wel zelf achter kon komen. ‘Wat heeft Annoura nog meer gezegd? Over Masema?’

‘Niets. Behalve dat hij gevaarlijk is en dat ik hem moet mijden, alsof ik dat al niet wist. Ze mag hem niet en praat ook niet graag over hem.’ Ze aarzelde weer en vroeg toen: ‘Hoezo?’ De Eerste van Mayene was gewend aan gekonkel en luisterde naar wat niet werd uitgesproken.

Perijn nam nog een hap om zich wat uitstel te gunnen terwijl hij jouwde en slikte. Hij was niét gewend aan gekonkel, maar hij had het vaak genoeg meegemaakt om te weten dat het gevaarlijk kon zijn om te veel te zeggen. Net als te weinig zeggen, wat Balwer er ook van mocht denken. ‘Annoura heeft Masema in het geheim ontmoet. En Masuri ook.’

Berelains glimlach bleef op zijn plaats, maar er drong schrik door in haar geur. Ze begon zich om te draaien alsof ze naar de twee Aes Sedai wilde kijken, maar bedacht zich toen. Ze likte haar lippen. ‘Aes Sedai hebben altijd hun redenen,’ was alles wat ze zei. Was ze geschrokken dat haar raadsvrouwe Masema ontmoette? Was ze geschrokken omdat Perijn het wist? Of... Hij haatte al die intriges. Ze stonden alleen maar in de weg van wat belangrijk was. Licht, hij had de tweede poot ook al schoon afgekloven. Hij hoopte dat Berelain het niet gezien had en gooide de botten haastig weg. Zijn maag gromde om meer.

Haar mensen hadden afstand bewaard, maar Aram was een klein stukje naar hen toe gereden. Hij leunde voorover in het zadel en tuurde door de beschaduwde bomen naar Perijn en Berelain. De Wijzen stonden onder elkaar te praten en schenen niet op te merken dat ze tot hun enkels in de sneeuw stonden, of dat de kille bries genoeg was aangewakkerd om de uiteinden van hun sjaals te doen wapperen. Van tijd tot tijd keek een van hen hun kant op. Niets weerhield een Wijze er van om haar neus overal in te steken. In dat opzicht leken ze net Aes Sedai. Ook Masuri en Annoura sloegen hen gade, hoewel ze een zekere afstand tot elkaar schenen te bewaren. Perijn durfde te wedden dat beide zusters de Ene Kracht gebruikt zouden hebben om hen af te luisteren als de Wijzen er niet bij waren geweest. Natuurlijk wisten de Wijzen waarschijnlijk ook hoe dat moest én hadden ze Masuri’s bezoeken aan Masema toegestaan. Zouden de Aes Sedai met hun tanden knarsen als ze zagen dat de Wijzen met de Kracht luisterden? Annoura scheen al bijna even voorzichtig met de Wijzen om te gaan als Masuri deed. Licht, hij had geen tijd voor dit soort doornige kluwens, maar hij moest er wel in leven. ‘We hebben genoeg aanleiding tot roddelen gegeven,’ zei hij. Niet dat ze daar nog meer van nodig hadden. Hij haakte de hengsels van de mand over zijn zadelknop en spoorde Stapper aan. Hij was toch niet echt trouweloos, alleen omdat hij die vogel had verorberd? Berelain kwam niet meteen achter hem aan, maar voor hij Aram bereikte, had ze hem al ingehaald en hield haar vos naast hem in. ik zal uitzoeken wat Annoura in haar schild voert,’ zei ze beslist, terwijl ze strak voor zich uitkeek. Haar ogen stonden hard. Perijn zou medelijden met Annoura gehad hebben als hij niet zelf bereid was geweest om haar onzachtzinnig wat antwoorden te laten spuien. Bovendien hadden Aes Sedai zelden medelijden nodig, en gaven ze al even zelden antwoord als ze dat niet wilden. Het volgende ogenblik was Berelain weer een en al glimlach, hoewel de vastberadenheid nog om haar heen hing en bijna de geur van haar vrees verdrong. ‘De jonge Aram heeft ons alles verteld over Hartsvloek die met de Wilde Jacht door deze wouden rijdt, Heer Perijn. Zou dat echt zo zijn, denkt u? Ik weet nog hoe ik die verhalen in de kinderkamer hoorde.’ Haar stem was licht en onderhoudend en droeg ver. Aram kleurde, en een paar mannen achter hem lachten.