Gallenne gromde vervloekingen, pootte zijn helm op zijn hoofd en steeg op. Annoura pakte haar teugels op en Masuri liep terug naar haar appelschimmel. De lansiers verschoven in het zadel en gaven een geur van woede af, opnieuw vermengd met die van vrees. De Vleugelgarde had, in hun ogen, nog een bloedwraak tegoed van Masema, maar niemand was erop gebrand om die te innen met slechts vijftig man, vooral niet omdat Masema altijd uitreed met honderd man.
‘Ik ga niet voor hem op de vlucht,’ verkondigde Berelain. Ze staarde met een koude blik naar het zuiden. ‘We wachten hem hier op.’ Gallenne opende zijn mond en sloot hem weer zonder te spreken – tenminste tegen haar. Hij haalde diep adem en begon bevelen te bulderen en zijn gardisten in slagorde op te stellen. Dat was niet gemakkelijk. Het maakte niet uit hoever de bomen uit elkaar stonden, maar bossen waren niet de beste plekken voor lansiers. Elke aanval zou vanaf het begin rommelig verlopen en het was lastig om een man aan een speer te rijgen als hij achter een boomstam kon wegduiken en achter je weer kon opdoemen. Gallenne probeerde hen op te stellen tussen Berelain en de naderende lieden, maar ze gaf hem een scherpe blik en de man veranderde zijn bevelen. Hij zette zijn mannen in een nogal kronkelig gelid dat zich om dikke bomen heen slingerde maar haar in het midden hield. Hij stuurde een soldaat in vliegende haast naar het kamp; de man zat ineengedoken in het zadel met zijn lans zó diep alsof hij wilde aanvallen. Hij reed zo hard als hij kon ondanks de sneeuw en het terrein. Berelain trok een wenkbrauw op, maar zei niets.
Annoura stuurde haar paard naar Berelain, maar hield in toen Masuri haar naam riep. De Bruine zuster had haar appelschimmel bij de teugels maar stond nog steeds in de sneeuw. Met de rijzige Wijzen om zich heen leek ze net een kind. Annoura aarzelde tot Masuri haar opnieuw riep, scherper nu. Perijn dacht dat hij haar zwaar hoorde zuchten voor ze naar hen toe reed en afsteeg. De stemmen van de Aielvrouwen klonken te zacht om door Perijn opgevangen te kunnen worden, met hun hoofden naar Annoura gebogen. Maar wat ze ook te zeggen hadden, de Tarabonse zuster vond het niet prettig. Haar gezicht bleef in haar kap verborgen, maar haar vlechten zwaaiden steeds heftiger door het schudden van haar hoofd. Ze draaide zich uiteindelijk abrupt om en zette een voet in haar stijgbeugel. Masuri had zich kalm afzijdig gehouden en de Wijzen hun zegje laten doen, maar nu legde ze een hand op Annoura’s arm en zei iets met lage stem. De Wijzen knikten en Annoura’s schouders zakten. Ze wachtte tot Masuri opgestegen was voor ze op haar eigen paard klom, en de twee zusters reden samen terug naar de linie van lansiers naast Berelain. Annoura’s brede mond had een sombere trek en ze wreef zenuwachtig met haar duimen.
‘Wat zijn jullie van plan?’ vroeg Perijn terwijl hij probeerde zijn achterdocht te verbergen. Misschien hadden de Wijzen Masuri opgedragen Masema te ontmoeten, hoewel zij beweerden dat de man beter dood kon zijn. Aes Sedai konden de Kracht niet als wapen gebruiken tenzij ze in gevaar verkeerden, maar Wijzen werden niet gehinderd door zo’n gebod. Hij vroeg zich af of de vrouwen met elkaar gekoppeld waren. Hij wist meer dan hem lief was over de Ene Kracht, en genoeg over de Wijzen om te weten dat Nevarin zou leiden als de Wijzen een cirkel hadden gevormd met de Aes Sedai. Annoura deed haar mond open, sloot hem met een klap na een waarschuwende aanraking van Carelle, en keek boos naar Masuri. De Bruine zuster kneep haar lippen opeen en schudde onmerkbaar haar hoofd, wat Annoura niet scheen te vermurwen. Haar handen grepen de teugels zo krampachtig vast dat ze ervan trilden. Nevarin keek langs Berelain op naar Perijn alsof ze zijn gedachten gelezen had. ‘We gaan ervoor zorgen dat je veilig terugkeert naar het kamp, Perijn Aybara,’ zei ze scherp, ‘jij en Berelain sur Paendrag. We zullen erop toezien dat zo veel mogelijk mensen deze dag en de dagen erna zullen overleven. Heb je daar bezwaar tegen?’
‘Zolang je maar niets doet tot ik het je zeg,’ zei hij. Een antwoord dat een heleboel kon betekenen. ‘Helemaal niets.’ Nevarin schudde haar hoofd in afkeer en Carelle lachte, alsof Perijn een geweldige grap verteld had. Geen van de Wijzen vond blijkbaar dat ze hem nog meer hoefden te vertellen. Hun was opgedragen hem te gehoorzamen, maar hun opvatting van gehoorzaamheid stond haaks op alles wat hij daar ooit over geleerd had. Varkens zouden eerder vliegen dan dat hij een duidelijker antwoord uit hen kreeg. Hij had er een stokje voor kunnen steken. En eigenlijk zou hij dat ook moeten doen, wist hij. Welk plannetje de Wijzen ook bedacht hadden, zo ver van het kamp was een ontmoeting met Masema zoiets als erop vertrouwen dat je je hand van het aambeeld kon wegtrekken voor de hamer viel. Zeker nu de man ongetwijfeld wist wie zijn Seanchaanse volmacht had gestolen. Als het om het opvolgen van bevelen ging was Berelain bijna even erg als de Wijzen, maar hij geloofde dat ze wel zou luisteren als hij hun opdroeg zich in het kamp terug te trekken. Dat dacht hij tenminste, want haar geur zei hem dat ze zo koppig als een muilezel was. Toch wilde ook hij niet voor Masema op de loop gaan. Een deel van hem zei dat hij een dwaas was. Maar een groter deel kookte van woede, een woede die hij moeilijk kon beheersen. Aram wrong zich met een dreigende blik naast hem, maar hij had tenminste zijn zwaard niet getrokken. Zwaaien met een zwaard was net zoiets als een gloeiend kooltje naar een hooiberg gooien, en de tijd voor een treffen met Masema was nog niet gekomen. Perijn legde een hand op zijn bijl. Nog niet. Ondanks de heldere lichtstralen die door de dikke takken boven hun hoofden drongen, baadde het hele woud nog in een vage ochtendschemer. Zelfs in de middag zou het hier nog schemerig zijn. De geluiden bereikten hem het eerst: de gedempte hoefslagen in de sneeuw, het hijgen van paarden die tot snelheid werden gemaand. Toen verschenen er een hoop ruiters, een ongeordende massa die bijna in volle galop tussen de enorme bomen naar het noorden daverde, ondanks de sneeuw en de ongelijke grond. Het waren er beduidend meer dan honderd, misschien wel twee of drie keer zoveel. Een paard hinnikte en landde met schoppende benen boven op zijn berijder, maar geen van de andere ruiters hield in. Een pas of zeventig verder stak de man voorop zijn hand op, en de mannen hielden plotseling hun paarden in temidden van opstuivende sneeuw. De paarden snoven en het schuim stond op hun flanken. Hier en daar priemden lansen omhoog. De meeste ruiters droegen geen wapenrusting, of niet meer dan een borstkuras of een helm, maar hun zadels hingen vol zwaarden, bijlen en knotsen. Een paar gezichten werden door zonnestralen getroffen, grimmige lieden met lege ogen die eruitzagen alsof ze nog nooit geglimlacht hadden en dat ook nooit zouden doen. Perijn bedacht dat hij misschien een vergissing begaan had door de beslissing van Berelain niet te verwerpen. Dat kwam ervan als je haastige beslissingen nam, als je je denken liet beïnvloeden door woede. Iedereen wist dat Berelain in de ochtend vaak uitreed, en Masema wilde misschien wanhopig graag zijn Seanchaanse volmacht terugkrijgen. Zelfs met hulp van de Aes Sedai en de Wijzen kon een gevecht in deze bossen uitmonden in een bloedbad waarin mannen en vrouwen zouden sterven zonder zelfs maar te zien wie hen gedood had. Als er geen overlevenden waren, kon Masema de schuld altijd op bandieten schuiven, of zelfs op de Shaido. Dat was eerder gebeurd. En als er wel overlevenden waren, was Masema in staat om enkele tientallen van zijn eigen mensen op te hangen en te verkondigen dat de schuldigen gestraft waren. Maar hij zou Perijn Aybara nog wel een tijdje in leven willen houden, en waarschijnlijk verwachtte hij de Wijzen en de tweede Aes Sedai niet. Dat was weinig om vijftig levens op te vergokken. Zeer weinig om Failes leven vanaf te laten hangen. Perijn maakte de bijl in zijn riem wat losser. Naast hem rook Berelain naar koele kalmte en een verbeten vastberadenheid. Vreemd genoeg niet naar vrees. Nog geen spoortje. Aram rook naar... opwinding.