Выбрать главу

‘Dat zei Masuri ook,’ zei Perijn afwezig. Waar bleef Gradi toch? Hoeveel mensen waren er eigenlijk in Ebo Dar? Zoveel mensen zaten er ook in het Shaidokamp. ‘Ze zei dat ze het pad van zeven meutes had gekruist, en dat ze deze nog niet kende.’

‘Zeven,’ mompelde Elyas verrast. ‘Zelfs een Aes Sedai moet behoorlijk wat moeite doen om dat voor elkaar te krijgen. De meeste verhalen over Duisterhonden komen van mensen die bang zijn in het donker.’ Hij keek nadenkend naar de sporen die over de gladde steen liepen en schudde zijn hoofd. Er lag droefenis in zijn stem toen hij zei: ‘Ooit waren het wolven. In ieder geval de zielen van wolven, gevangen en verwrongen door de Schaduw. Dat was de kern die gebruikt werd om Duisterhonden te maken, de schaduwbroeders. Ik denk dat de wolven daarom bij de Laatste Slag moeten zijn. Maar het kan ook dat de Duisterhonden gemaakt zijn, juist omdat er wolven zullen zijn om hen te bevechten. Vergeleken met het Patroon is Sovarra-kant soms niet meer dan wat draden. Hoe dan ook, dat was lang geleden. Tijdens de Trollok-oorlogen, als ik het me goed herinner, en de Oorlog van de Schaduw daarvoor. Wolven hebben diepe herinneringen. Wat een wolf weet, wordt nooit echt vergeten zolang er andere wolven leven. Maar ze spreken liever niet over Duisterhonden, en ze ontlopen hen ook. Er kunnen wel honderd wolven sterven om een enkele schaduwbroeder te doden. Erger nog, als ze falen kan de Duisterhond de zielen verslinden van degenen die nog niet helemaal dood zijn, en binnen een jaar of zo is er dan een nieuwe meute schaduwbroeders die zich niet eens herinneren dat ze ooit wolf waren. Ik hoop in ieder geval maar dat ze het vergeten.’ Perijn hield in, hoewel hij erop gebrand was om in beweging te blijven. Schaduwbroeders. De wolvennaam voor Duisterhonden had een nieuwe grimmigheid gekregen. ‘Weet je of ze de ziel van een man kunnen verslinden, Elyas? Een man die met wolven kan praten?’ Elyas haalde zijn schouders op. Voor zover beide mannen wisten was slechts een handjevol mensen in staat tot wat zij tweeën deden. Misschien zouden ze het antwoord op die vraag pas weten als ze stierven. Belangrijker was nu echter dat als ze ooit wolven geweest waren, ze slim genoeg waren om te berichten over wat ze gevonden hadden. Masuri had zoiets al te kennen gegeven, in bedekte termen. Het was dwaasheid om ergens anders op te hopen. Hoelang zou het duren voordat de Duisterhonden dat zouden doen? Hoeveel tijd had hij nog om Faile te bevrijden?

Het geluid van knerpende hoeven in de sneeuw kondigde de komst van ruiters aan, en haastig vertelde hij Elyas dat de Duisterhonden in een kring om het kamp waren gelopen, en dat ze hem hadden geroken. Dat nieuws zouden ze ongetwijfeld overbrengen. ‘Daar zou ik me maar niet al te veel van aantrekken, jongen,’ antwoordde Elyas, die behoedzaam uitkeek naar de naderende paarden. Hij liep van de steen weg en begon zich uit te rekken om zijn verkrampte spieren los te maken. Elyas was te gewiekst om gesnapt te worden terwijl hij opmerkte wat andere ogen niet konden zien. ‘Het klinkt alsof ze jagen op iets wat belangrijker is dan jij. Ze blijven op dat spoor hangen tot ze het gevonden hebben, al kost het ze een jaar.

Maak je geen zorgen. We halen je vrouw terug voor die Duisterhonden vertellen dat je hier was. Ik zeg niet dat het eenvoudig zal zijn, maar het lukt ons wel.’ Er klonk vastbeslotenheid in zijn stem, en die lag ook in zijn geur, maar er was weinig hoop in te bespeuren. Bijna helemaal niets, eigenlijk.

Perijn vocht tegen zijn wanhoop, weigerde eraan toe te geven. Hij bleef stapvoets met Stapper heen en weer rijden tot hij Berelain en haar lijfwacht door de bomen heen zag verschijnen. Marline zat achterop bij Annoura en zodra de Aes Sedai haar paard inhield gleed de Wijze op de grond en schudde haar zware rokken uit om haar donkere kousen te bedekken. Een andere vrouw zou zich hebben geschaamd om haar benen te laten zien, maar niet Marline. Ze trok slechts haar kleren recht. Het was Annoura die verstoord leek. Haar gezicht vertrok zuur waardoor haar neus bijna als een snavel leek uit te staan. Ze zweeg, maar aan haar mond te zien wilde ze iemand bijten. Ze moest er wel erg zeker van zijn geweest dat haar aanbod aanvaard zou worden om met de Shaido te onderhandelen, vooral met de steun van Berelain en een schijnbaar onpartijdige Marline. Grijze zusters waren onderhandelaars, bemiddelaars, scheidsrechters en opstellers van verdragen. Dat kon haar drijfveer geweest zijn. Wat kon het anders zijn? Een probleem dat hij nu van zich af moest zetten en tegelijk in zijn achterhoofd moest houden. Hij moest alles overwegen wat de bevrijding van Faile kon verstoren, maar het probleem dat hij moest oplossen lag veertig span naar het noordoosten. Terwijl de Vleugelgarde hun beschermende kring tussen de hoge bomen om de Reisplek vormde, reed Berelain naar Perijn toe. Ze trachtte hem tot praten te bewegen en hem te verleiden met de rest van de mand. Ze rook naar onzekerheid, naar twijfel over zijn beslissing. Misschien hoopte ze hem over te halen om de Shaido losgeld aan te bieden. Hij hield Stapper in beweging en weigerde te luisteren. Voor hem was een dergelijke poging net zoiets als al je geld inzetten op één enkele worp met de dobbelstenen. Hij kon niet spelen met Faile als inzet. Ordelijk als het werk in een smederij, zo moest het gebeuren. Hij wikkelde zichzelf nog dieper in zijn woede, omhelsde de hitte ervan om er kracht uit te putten.

Kort na Berelain kwamen Gallenne en Arganda aan met een dubbele rij Geldaanse lansiers in hun gepolijste wapenrusting en kegelvormige helmen. Ze voegden zich bij de Mayeners onder de bomen. Perijn bespeurde iets van geprikkeldheid in Berelains geur toen ze hem achterliet en naar Gallenne reed. Het stel had hun paarden zo dicht naar elkaar toe gestuurd dat hun knieën elkaar raakten. Perijn boog zich voorover om te horen wat Berelain te zeggen had. Haar stern was laag maar Perijn wist waar ze het over hadden, deels tenminste. Nu en dan gluurde er een van hen naar hem terwijl hij op Stapper heen en weer reed. Arganda liet zijn schimmel stoppen en staarde door de bomen naar het zuiden, naar het kamp. Hij stond stil als een schaduw, maar het ongeduld straalde van hem af zoals een vuur hitte uitstraalt. Hij was het toonbeeld van een soldaat, met zijn pluimen en zijn zwaard en zijn verzilverde wapenrusting. Zijn gezicht was zo hard als steen, maar hij rook naar iemand die op de rand van paniek verkeerde. Perijn vroeg zich af hoe hijzelf rook. Je kon je eigen geur nooit opvangen tenzij je in een afgesloten ruimte was. Hij geloofde niet dat hij naar paniek rook, maar slechts naar vrees en woede. Alles zou weer goed zijn als hij Faile maar eenmaal terug had. Alles zou zich dan ten goede keren. Heen en weer, heen en weer. Uiteindelijk verscheen Aram met een gapende Jur Gradi op een donkere ruin, zo donker dat de witte bles op zijn neus het dier bijna zwart liet lijken. Danel en een tiental mannen uit Tweewater, die hun speren en hellebaarden hadden achtergelaten ten gunste van hun voetbogen, reden erachteraan, maar niet te dichtbij. Gradi was een gedrongen figuur met een verweerd gezicht waarop al diepe rimpels te zien waren, hoewel hij nog niet van middelbare leeftijd was. Hij zag eruit als een slaperige boer ondanks het lange zwaard om zijn middel en zijn zwarte mantel met een pin in de vorm van een zilveren zwaard op de kraag. Maar hij had zijn boerderij voor altijd verlaten en Danel en de anderen gaven hem alle ruimte. Ze gaven Perijn ook de ruimte. Ze hielden afstand en staarden naar de grond of wierpen soms haastige, verlegen blikken naar hem of Berelain. Het maakte niet uit. Alles zou zich straks ten goede keren. Aram probeerde Gradi naar Perijn te voeren, maar de Asha’man wist waarom hij was geroepen. Met een zucht stapte hij af naast Elyas, die in een plek zonlicht op zijn hurken zat en met zijn vinger een kaart in de sneeuw tekende. Hij praatte over afstand en richting, en beschreef uitgebreid de plaats waar hij naartoe wilde: een open plek op een helling die bijna op het zuiden uitkeek, waarvan de rand erboven op drie plaatsen inkepingen had. Afstand en richting waren genoeg als ze heel precies waren, maar hoe beter het beeld in het hoofd van een Asha’man zat, hoe dichter hij bij een plaats kon komen.