‘Luister goed naar me,’ zei Annoura opgewonden. Ze kwam ver genoeg uit de sneeuw omhoog om over Marline te buigen en Perijns mantel te grijpen. ‘Er staat iets te gebeuren, misschien iets wonderbaarlijks, misschien iets verschrikkelijks, maar hoe dan ook, iets belangrijks, belangrijker dan alles wat in de bekende geschiedenis is beschreven! We moeten te weten komen wat het is! Gradi kan ons erheen brengen, dichtbij genoeg om het te zien. Ik zou ons erheen kunnen brengen als ik de wevingen kende. We moeten het weten!’ Perijns ogen ontmoetten de hare. Hij hief zijn hand op en ze viel stil met haar mond nog open. Aes Sedai wisten vaak niet van ophouden, maar zij deed het. ‘Ik heb je gezegd wat het is. Ons werk ligt hier, voor ons. Sulin?’
Sulins hoofd zwaaide van hem naar de Aes Sedai naar Marline. Toen haalde ze haar schouders op. ‘Je zult weinig bruikbaars uit hen krijgen als je hen ondervraagt. Ze zullen de pijn omarmen en je uitlachen. En de dreiging van schande is geen snelwerkend middel – als deze Shaido nog schaamte hebben.’
‘Alles waar ik achter kom, zal meer zijn dan ik nu weet,’ zei hij. Zijn werk lag voor hem: een puzzel oplossen, Faile bevrijden en de Shaido vernietigen. Dat was alles wat er in de wereld toe deed.
9
In vele vallen
En toen klaagde ze weer dat de andere Wijzen zo timide waren,’ maakte Faile met haar beste gedweeë stemmetje het verhaal af. Ze verschoof de hoge mand die ze op haar schouder had en wiebelde van de ene voet op de andere in de modderige sneeuw. De wasmand was weliswaar niet zwaar en onder haar dikke, warme gewaad van witte wol droeg ze twee onderkleden, maar haar zachte laarzen van wit gebleekt leer boden weinig bescherming tegen de koude smurrie. ‘U vroeg me woord voor woord te herhalen wat de Wijze Sevanna had gezegd,’ voegde ze er snel aan toe. Someryn was een van die andere Wijzen en bij het woord ‘timide’ waren haar mondhoeken verstrakt.
Vanwege haar neergeslagen ogen was die mond het enige dat ze van Someryns gezicht kon zien. Gai’shain werden geacht een nederige houding aan te nemen, met name gai’shain die geen Aiel waren. Ze tuurde door haar wimpers heen omhoog om de uitdrukking op Someryns gezicht te kunnen zien, maar dat lukte niet. Dat kwam doordat de andere vrouw langer was dan de meeste mannen, zelfs dan Aiel; ze was een vlassige reuzin die hoog boven Faile uittorende. Feitelijk kon ze alleen Someryns uit de kluiten gewassen boezem zien. Haar volle, zongebruinde borsten werden grotendeels onbedekt gelaten door een hemd waarvan het rijgkoord tot halverwege haar borst loshing, maar gingen schuil onder een indrukwekkende verzameling lange kettingen: strengen vuurdruppels, smaragden, robijnen en opalen, driedubbele snoeren dikke parels en rijkelijk bewerkte gouden kettingen. Sevanna sprak namens het stamhoofd tot de Shaido een nieuw hoofd kozen, wat waarschijnlijk niet gauw zou gebeuren. De meeste Wijzen leken een hekel aan haar te hebben. Als ze het niet te druk hadden met onderling kibbelen of kliekjes vormen, deden ze dan ook hun uiterste best om haar gezag te ondermijnen. Velen deelden echter Sevanna’s voorliefde voor natlandersieraden en sommigen droegen nu zelfs net als Sevanna vingerringen. Aan haar rechterhand had Someryn een grote witte opaal, waarin rode spelonken leken op te flitsen als ze haar schouderdoek verschikte; aan de linker had ze een langwerpige blauwe saffier omringd door robijnen. Vooralsnog weigerde ze echter zijden kleding te dragen. Haar hemd was gemaakt van eenvoudige witte algoed uit de Woestenij. Haar rok en schouderdoek waren van dikke wol, die net zo donker was als de dubbelgevouwen sjaal waarmee ze haar lange, vlasblonde haar uit haar gezicht hield. Ze leek helemaal geen last te hebben van de kou.
Ze stonden met zijn tweeën net voorbij wat Faile beschouwde als de grens tussen het Shaidokamp en het gai’shainkamp – het gevangenenkamp. Niet dat er echt sprake was van twee afzonderlijke kampen, want een paar gai’shain sliepen bij de Shaido. De anderen moesten echter, als ze niet elders een taak te verrichten hadden, in het middelste deel van het kamp blijven. Daar werden ze als vee door een muur van Shaido afgeschermd van de lokroep van de vrijheid. De meeste mannen en vrouwen die langskwamen droegen witte gai’shaingewaden, hoewel die maar zelden zo fijn geweven waren als wat zij droeg. Nu ze zoveel mensen moesten kleden, verzamelden de Shaido alle witte stof die ze maar krijgen konden. Sommige gai’shain gingen gekleed in lagen ruw linnen en handdoeken, of in gewaden van grove tentstof, en veel gewaden zaten onder de modder- en roetvlekken. Slechts hier en daar zag ze Aiel-gai’shain, die herkenbaar waren aan hun lengte en hun lichte ogen. Voor het merendeel waren het echter Amadicianen met rode appelwangen, Altaranen met een olijfkleurige huid en bleke Cairhienin. Ook was er een enkele reiziger of koopman uit Illian, Tarabon of een andere stad bij, die toevallig op het slechtst denkbare tijdstip op de verkeerde plaats was geweest. De Cairhienin werden al het langst vastgehouden en hadden zich, afgezien van het handjevol in het wit geklede Aiel, over het algemeen het best verzoend met hun toestand. Allemaal hielden ze echter hun blik neergeslagen en werkten ze vlug hun taken af, zo snel als de vertrapte smurrie van sneeuw en modder het toeliet. Gai’shain moesten zich nederig en gehoorzaam opstellen en die houding bovendien gretig omarmen. Als ze daarin tekortschoten, werd hun geheugen op pijnlijke wijze opgefrist.
Faile zou zelf het liefst ook snel weer aan het werk gaan. Dat had maar weinig te maken met haar koude voeten en nog minder met haar verlangen de was te doen voor Sevanna. Er waren te veel mensen die haar daar openlijk bij Someryn konden zien staan; en ondanks de grote kap die haar gezicht verborg, was ze aan de brede gordel van glanzende, ineen gevlochten gouden ringetjes om haar middel en de bijpassende, strak zittende halsband gemakkelijk te herkennen als een bediende van Sevanna. Niemand noemde hen zo – in de ogen van de Aiel was het een vernedering om een bediende te zijn – maar dat waren ze wel degelijk. De natlanders in elk geval wel. Alleen werden ze niet voor hun diensten betaald en hadden ze minder rechten en vrijheden dan enige andere bediende van wie Faile ooit had gehoord. Vroeg of laat zou Sevanna erachter komen dat de Wijzen regelmatig haar gai’shain staande hielden om hen te ondervragen. Sevanna had meer dan honderd bedienden en er kwamen er steeds meer bij, en Faile was ervan overtuigd dat ze tot op de laatste man elk woord dat ze Sevanna hoorden zeggen doorspeelden aan de Wijzen.
Het was een wreed doelmatige val. Als bazin was Sevanna op een achteloze manier veeleisend: ze snauwde nooit en werd zelden merkbaar boos, maar de kleinste overtreding, het kleinste ogenblik van onachtzaamheid in houding of gedrag, werd onmiddellijk afgestraft met de zweep of de knoet. Elke avond werden de vijf gai’shain over wie ze die dag het minst tevreden was extra gestraft, alleen om de anderen aan te sporen. Soms hield dat in dat ze na een pak slaag de hele nacht gebonden en gekneveld moesten blijven. Faile durfde er niet aan te denken wat dat mens een verspieder zou aandoen. Aan de andere kant hadden de Wijzen pijnlijk duidelijk gemaakt dat iedereen die niet vrijuit praatte over wat hij gehoord had een onzekere toekomst tegemoet kon zien en dat iedereen die probeerde te onderhandelen of iets achter te houden wellicht zou eindigen in een ondiep graf. Een gai’shain erger pijnigen dan toegestaan was om de tucht te handhaven, betekende een schending van ji’e’toh, het web van eer en verplichting waardoor het leven van de Aiel bepaald werd. Er waren echter wel meer regels die kennelijk niet van toepassing waren op de natlanders onder de gai’shain.
Vroeg of laat zou de val of aan de ene kant of aan de andere kant dichtklappen. Het enige dat de kaken al die tijd open had gehouden, was dat de Shaido geen onderscheid leken te maken tussen hun gai’shain uit de natlanden en karrenpaarden of lastdieren – de dieren werden over het algemeen zelfs beter behandeld. Nu en dan probeerde een gai’shain te vluchten, maar afgezien daarvan waren ze in de ogen van de Shaido gewoon werkers die voedsel en onderdak moesten krijgen, taken moesten uitvoeren, en gestraft werden als ze iets verkeerd deden. De Wijzen verwachtten evenmin van hen dat ze ongehoorzaam zouden zijn als van een karrenpaard dat het zou gaan zingen, en daarom kwam het niet bij Sevanna op dat ze haar zouden bespieden. Maar vroeg of laat... En dat was niet de enige val waarin Faile klem zat.