Er waren in de stad nog twee andere waterplaatsen, die werden gevoed door stenen aanvoerkanalen onder de grond. Hier was aan de voet van de muur van de vergaarbak een lange zwarthouten tafel met klauwpoten neergezet. Ooit was het een eettafel geweest met een met ivoor ingelegd blad, maar het-ivoor was eruit gewrikt en nu stonden er een paar wastobbes op het tafelblad. Naast de tafel stonden twee emmers, en aan het ene eind stond een koperen ketel te stomen boven een vuur dat werd gevoed met kapotgeslagen stoelen. Faile betwijfelde of Sevanna haar wasgoed naar de stad liet dragen omdat het voor haar gai’shain te vermoeiend zou zijn om water naar de tenten te slepen, maar hoe dan ook was ze er dankbaar voor. Een mand vol wasgoed was nog altijd lichter dan twee volle emmers water. Ze had er genoeg gedragen om dat te weten. Op de tafel stonden twee manden, maar er was slechts één vrouw met een gouden gordel en een gouden halsband om aan het werk. Ze had de mouwen van haar witte gewaad zo ver mogelijk opgerold en een reep witte stof om haar lange, donkere haar gebonden, om te voorkomen dat het in het water ging hangen.
Toen Alliandre Faile samen met Rolan aan zag komen lopen, ging ze rechtop staan en veegde ze haar blote armen af aan haar gewaad. Alliandre Maritha Kigarin, koningin van Geldan, Gezegende van het Licht, Verdedigster van Garens Muur en nog een stuk of tien andere titels, was vroeger een sierlijke, gereserveerde vrouw, evenwichtig en statig. Als gai’shain was Alliandre nog steeds aantrekkelijk, maar ze had nu altijd een gekwelde uitdrukking op haar gezicht. Met de vochtige plekken op haar gewaden en haar handen die gerimpeld waren omdat ze zo lang in het water waren gehouden, had ze zó kunnen doorgaan voor een mooi wasvrouwtje. Toen ze zag dat Rolan de mand neerzette en naar Faile glimlachte voordat hij met grote passen wegliep, en zag dat Faile die glimlach beantwoordde, trok ze vragend haar wenkbrauwen op.
‘Hij is degene die me gevangengenomen heeft,’ zei Faile terwijl ze kledingstukken uit de mand haalde en op de tafel legde. Zelfs hier, waar ze uitsluitend door gai’shain omringd waren, was het beter als ze onder het praten doorwerkten. ‘Hij is een van de Broederlozen en ik denk dat hij er eigenlijk niet zo’n voorstander van is om natlanders gai’shain te maken. Ik denk dat hij ons misschien wel wil helpen.’
‘Op die manier,’ zei Alliandre. Ze veegde zachtjes met haar hand over de achterkant van Failes gewaad.
Met een frons op haar voorhoofd draaide Faile zich om en ze keek over haar schouder naar het vuil en de as die haar rug van haar schouders tot aan haar benen bedekten. Toen voelde ze dat haar gezicht rood werd. ik ben gevallen,’ zei ze snel. Ze kon Alliandre niet vertellen wat er met Nadric was gebeurd. Ze geloofde dat ze het aan geen levende ziel zou kunnen vertellen. ‘Rolan bood aan mijn mand te dragen.’
Alliandre haalde haar schouders op. ‘Als ik op die manier zou kunnen ontsnappen, zou ik met hem trouwen. Of niet, net wat hij wilde. Hij is niet echt knap, maar het zou niet erg pijnlijk zijn en mijn man, als ik er een had, zou het nooit te weten hoeven komen. Als hij verstandig was, zou hij dolblij zijn dat ik weer terug was en geen vragen stellen waarop hij het antwoord niet wilde weten.’ Failes handen verstrakten om een zijden hemd en ze klemde haar kaken op elkaar. Alliandre was haar vazal, vanwege Perijn. Ze gedroeg zich daar over het algemeen ook naar, in elk geval wat het opvolgen van bevelen betrof, maar de laatste tijd was hun relatie onder druk komen te staan. Ze hadden besloten dat ze moesten denken als bedienden, dat ze bedienden moesten wórden als ze dit wilden overleven. Dat hield echter wel in dat ze elkaar buigingen hadden zien maken en haastig bevelen hadden zien gehoorzamen. Als Sevanna iemand straf oplegde, werd die uitgevoerd door de gai’shain die dan het dichtst in de buurt was. Faile had een keer opdracht gekregen om Alliandre zweepslagen te geven. Erger nog, Alliandre had tot twee keer toe het bevel gekregen om met Faile hetzelfde te doen. Als je je inhield, betekende dat alleen maar dat je er zelf ook van langs kreeg en bovendien kreeg de ander dan een dubbele hoeveelheid te verduren van iemand die zich niet zou inhouden. Er móést wel iets veranderen als je tot twee keer toe je leenvrouwe had laten gillen en tegenstribbelen.
Opeens besefte ze dat het hemd dat ze zo stevig omklemde een van de kledingstukken was die extra vuil waren geworden toen de mand op de grond was gevallen. Ze ontspande haar handen en bekeek het hemd bezorgd. Zo te zien had ze het vuil er niet nog dieper in gewreven. Even werd ze overspoeld door opluchting en toen door ergernis omdat ze zo opgelucht was. Het ergerlijkste was nog dat het gevoel van opluchting niet weg wilde gaan.
‘Arrela en Lacile zijn drie dagen geleden ontsnapt,’ zei ze zachtjes. ‘Als het goed is zijn ze nu al een heel eind weg. Waar is Maighdin?’ Op het voorhoofd van de andere vrouw verscheen een frons van bezorgdheid. ‘Ze probeert binnen te glippen in de tent van Therava. Therava kwam langs met een groep Wijzen, en afgaand op wat we van hun gesprek konden opvangen, waren ze op weg naar Sevanna voor overleg. Maighdin duwde me haar wasmand in de armen en zei dat ze het ging proberen. Ik denk... Ik denk dat ze inmiddels wanhopig genoeg is om te veel te riskeren,’ zei ze, en in haar stem klonk iets van wanhoop door. ‘Ze had allang weer terug moeten zijn.’ Faile ademde diep in en toen langzaam weer uit. Ze begonnen allemaal wanhopig te worden. Ze hadden inmiddels alle spullen die ze nodig hadden voor hun ontsnapping: messen, voedsel, laarzen, mannenbroeken en -jassen die redelijk pasten. Dat alles hadden ze zorgvuldig verborgen in de wagens. De witte gewaden zouden ze gebruiken als dekens en als mantels om hen in de sneeuw te verhullen. Alleen leek de kans dat ze iets zouden hebben aan al die voorbereiding nu niet groter dan de dag dat ze gevangengenomen werden. Twee weken geleden nog maar. Tweeëntwintig dagen, om precies te zijn. In zo’n korte tijd hoorde alles eigenlijk gewoon hetzelfde te blijven, maar hoewel ze eigenlijk alleen maar deden alsof ze bedienden waren, begon het hen toch te veranderen. Twee weken nog maar en nu al betrapten ze zichzelf erop dat ze zonder erbij na te denken meteen opsprongen om bevelen op te volgen en zich bezorgd afvroegen of ze gestraft zouden worden en of Sevanna wel tevreden over hen was. Het ergste was dat ze zich ervan bewust waren, en dat ze voelden dat iets in hen tegen hun wil vervormd werd. Voorlopig konden ze zichzelf nog voorhouden dat ze gewoon hun best deden om geen wantrouwen te wekken totdat ze weg konden, maar ze reageerden met de dag werktuiglijker. Hoelang zou het nog duren voordat ontsnapping een sleetse droom werd, na een dag waarop ze zich in woord en daad hadden gedragen als volmaakte gai’shain? Tot nu toe had niemand die vraag hardop durven stellen en Faile deed erg haar best om er niet aan te denken, maar toch speelde het doorlopend door haar hoofd. Ergens was ze bang dat hij zou verdwijnen. Als dat gebeurde, zou hij daarmee dan beantwoord zijn? Met enige moeite drong ze de vertwijfeling naar de achtergrond. Dat was de tweede val, en alleen met wilskracht kon ze voorkomen dat die zou dichtklappen. ‘Maighdin weet dat ze voorzichtig moet zijn ’ zei ze stellig. ‘Ze komt zo wel terug, Alliandre.’