Galina beefde zowaar van woede. Faile had nog nooit een Aes Sedai gezien die zo ontdaan was. Met zichtbare inspanning kreeg ze haar zelfbeheersing terug – ternauwernood. Haar stem droop van het venijn. ‘Aes Sedai doen wat ze doen om hun eigen redenen, Aravine. Dat zul jij nooit begrijpen. Je zult er spijt van krijgen dat je deze schuld op je schouders hebt genomen, als ik de betaling kom opeisen. Dan zul je het tot in het diepst van je ziel betreuren.’ Ze veegde nog een laatste keer over haar gewaden en liep met grote, boze passen weg. Nu zag ze er niet langer uit als een koningin die hooghartig neerkeek op het gepeupel, maar als een luipaard die schapen waarschuwde dat ze haar maar beter niet in de weg konden lopen. Aravine keek haar na. Ze leek niet erg onder de indruk en kennelijk had ze ook geen trek in een babbeltje. ‘Sevanna ontbiedt je, Faile,’ zei ze, meer niet.
Faile nam niet de moeite te vragen waarom. Ze droogde gewoon haar handen af, rolde haar mouwen omlaag en liep achter de Amadiciaanse vrouw aan, nadat ze Alliandre en Maighdin had beloofd zo snel mogelijk terug te komen. Sevanna vond hen drieën zeer boeiend. Maighdin, de enige echte kamenierster onder haar gai’shain, leek ze minstens zo interessant te vinden als koningin Alliandre, of Faile, die kennelijk zo machtig was dat ze een koningin als vazal had. Soms ontbood ze een van hen dan ook persoonlijk om haar te helpen bij het omkleden, of bij het baden in de grote, koperen tobbe die ze vaker gebruikte dan de zweettent, of gewoon om wijn voor haar in te schenken. De rest van de tijd kregen zij dezelfde klussen als de andere bedienden, maar ze vroeg nooit of ze al een taak toebedeeld hadden gekregen en zag nooit van haar verzoeken af als dat zo was. Wat Sevanna ook wilde, Faile wist dat ze net als de andere twee toch nog verantwoordelijk zou worden gehouden voor de was. Sevanna wilde wat ze wilde wanneer ze het wilde en ze aanvaardde geen smoesjes.
Faile wist zonder hulp ook wel waar de tent van Sevanna stond, maar Aravine liep voor haar uit door de menigte waterdragers totdat ze de eerste lage Aieltenten bereikten. Daar aangekomen wees ze niet naar Sevanna’s tent, maar in de tegenovergestelde richting en zei ze: ‘Eerst deze kant op.’
Faile bleef staan. ‘Waarom?’ vroeg ze wantrouwig. Er waren mannen en vrouwen onder Sevanna’s bedienden die jaloers waren op de aandacht die Faile, Alliandre en Maighdin kregen. Faile had Aravine weliswaar nooit op jaloezie weten te betrappen, maar er waren genoeg mensen die hen in de problemen konden brengen door valse berichten door te geven.
‘Je wilt dit vast eerst zien voordat je naar Sevanna gaat, geloof me.’ Faile deed haar mond open om verdere uitleg te eisen, maar Aravine draaide zich gewoon om en liep weg. Faile tilde haar rokken op en liep achter haar aan.
Tussen de tenten stonden wagens in alle soorten en maten, met glijders in plaats van wielen. De meeste waren hoog opgetast met bundels, houten kratten en vaten en de wielen waren boven op de lading vastgebonden. Ze was echter nog maar een klein eindje achter Aravine aan gelopen toen ze een platte kar zag die was uitgeruimd. Helemaal leeg was de kar echter niet. Op de bodem van ruwe houten planken lagen twee naakte vrouwen. Hun handen en voeten waren op wrede wijze samengebonden en ze lagen te rillen van de kou, maar tegelijkertijd hijgden ze alsof ze hard gerend hadden. Beide vrouwen lieten vermoeid het hoofd hangen, maar opeens keken ze op, alsof ze voelden dat Faile er was. Arrela, een donkere Tyreense die bijna even lang was als de meeste Aielvrouwen, wendde beschaamd haar blik af. Lacile, een slanke Cairhienin met een lichte huid, werd vuurrood. ‘Ze zijn vanochtend teruggebracht,’ zei Aravine, die Faile strak aankeek. ‘Ze worden voor het donker weer losgemaakt, omdat dit de eerste keer is dat ze hebben geprobeerd te ontsnappen. Ik betwijfel echter of ze voor morgen in staat zullen zijn om te lopen.’
‘Waarom laat je me dit zien?’ vroeg Faile. Ze hadden zo hun best gedaan om te verhullen dat ze elkaar kenden. ‘U vergeet, Vrouwe, dat ik erbij was toen jullie allemaal in het wit gekleed werden.’ Aravine nam Faile even schattend op, waarna ze opeens haar handen vastpakte en omdraaide, zodat haar eigen handen tussen die van Faile lagen. Ze zakte licht door haar knieën in jets wat net geen buiging genoemd kon worden en zei sneclass="underline" ‘Onder het Licht en hopend op mijn wedergeboorte, zweer ik, Aravine Carnel trouw en dienstbaarheid aan vrouwe Faile t’Aybara.’ Alleen Lacile leek het opgemerkt te hebben; de Shaido die langskwamen schonken geen aandacht aan twee gai’shainvrouwen. Faile rukte haar handen los. ‘Hoe kom je aan die naam?’ Ze had natuurlijk een naam moeten noemen, en alleen Faile voldeed niet. Zodra ze echter besefte dat de Shaido geen flauw benul hadden wie Davram Bashere was, had ze gekozen voor Faile Bashere. Afgezien van Alliandre en de anderen was Galina de enige die de waarheid wist. Dat dacht ze tenminste. ‘En aan wie heb je het verteld?’
‘Ik leg mijn oor te luisteren, Vrouwe. Ik heb Galina eens tegen u horen praten.’ Er klonk bezorgdheid door in Aravines stem. ‘En ik heb het aan niemand verteld.’ Dat Faile niet wilde dat iemand wist hoe ze heette, leek haar niet te verbazen, hoewel de naam t’Aybara haar duidelijk niets zei. Misschien was Aravine Carnel niet haar echte naam, of in elk geval niet haar volledige naam. in dit oord moet je geheimen even goed bewaren als in Amador. Ik wist dat die vrouwen bij u in dienst waren, maar ik heb het tegen niemand gezegd. Ik weet dat u van plan bent te ontsnappen. Daar ben ik al sinds de tweede of derde dag zeker van, en sindsdien heb ik niets gezien wat me van het tegendeel kon overtuigen. Aanvaard mijn gelofte en laat me met u meegaan. Ik kan u helpen en bovendien kunt u me vertrouwen. Dat heb ik al bewezen door uw geheimen te bewaren. Alstublieft.’ Dat laatste woord kwam slechts moeizaam over haar lippen, alsof ze niet gewend was het te zeggen. Dan was ze dus geen koopvrouw, maar een edelvrouwe.
De vrouw had helemaal niets bewezen, behalve dat ze achter geheimen kon komen, maar dat was op zich een nuttige gave. Aan de andere kant wist Faile ook dat minstens twee gai’shain die hadden geprobeerd te ontsnappen door anderen verraden waren. Sommige mensen waren werkelijk alleen maar uit op eigengewin, ongeacht de omstandigheden. Aravine wist echter al genoeg om alles te kunnen bederven. Faile moest weer denken aan het mes dat ze had verstopt. Een dode vrouw kon immers niets verraden. Maar het mes bevond zich een halve span verderop en ze wist niet waar ze het lijk zou moeten verbergen. Bovendien had de vrouw zichzelf misschien al bij Sevanna in het gevlei gebracht door te zeggen dat ze vermoedde dat Faile van plan was te ontsnappen.
Ze nam Aravines handen in die van haar en sprak even snel als de ander gedaan had. ‘Onder het Licht aanvaard ik uw eed. Ik zal u en de uwen verdedigen en beschermen ten tijde van verwoestende strijd en winterse kilte en alles wat de tijd ons brengt. Welnu. Ken je verder nog iemand die we kunnen vertrouwen? Geen mensen van wie je dénkt dat je ze kunt vertrouwen, maar mensen van wie je het wéét.’
‘Niet wat dit betreft, Vrouwe,’ zei Aravine grimmig. De opluchting straalde echter van haar gezicht – ze was er kennelijk niet zeker van geweest of Faile haar wel zou aanvaarden. Daardoor was Faile geneigd haar te geloven, hoewel ze haar nog steeds niet helemaal vertrouwde. ‘De helft zou zijn eigen moeder nog verraden in de hoop zichzelf op die manier vrij te kunnen kopen. De andere helft is te bang om het te proberen, of zo verdwaasd dat ik er niet op durf te vertrouwen dat ze niet in paniek zullen raken. Er zullen er ongetwijfeld wel een paar zijn en ik heb er een of twee op het oog, maar ik ben heel voorzichtig. Eén vergissing is al meer dan ik me kan veroorloven.’
‘Heel voorzichtig,’ zei Faile instemmend. ‘Heeft Sevanna me echt ontboden? Zo niet...’