‘Ik denk dat ze van plan was weg te lopen, Sevanna. Maar ik denk ook dat we haar wel kunnen leren dat ze moet doen wat haar gezegd wordt.’
De ruwe houten tafel was op de dichtstbijzijnde open plek, honderd pas bij Sevanna’s tent vandaan, tussen de tenten neergezet. Faile dacht dat ze de schaamte over haar naaktheid het ergst zou vinden, naast de ijzige kou die haar kippenvel bezorgde. De zon hing laag aan de hemel. Het koelde al flink af en voordat de ochtend aanbrak zou het nog veel kouder worden. Ze moest tot de volgende ochtend blijven liggen. De Shaido waren erg goed in het bedenken van straffen die voor de natlanders beschamend waren, en ze deinsden er niet voor terug ze te gebruiken. Ze dacht dat ze zou sterven van schaamte als er iemand naar haar keek, maar de Shaido die voorbijkwamen hielden hun pas niet eens in. Naaktheid was voor een Aiel op zich niets om je voor te schamen. Aravine bleef even voor haar staan, net lang genoeg om te fluisteren: ‘Houd moed.’ Toen was ze weer weg Faile begreep het wel. Of de vrouw nu trouw aan haar was of niet ze durfde niets te doen om haar te helpen.
Het duurde niet lang voordat Faile zich niet meer druk maakte over haar naaktheid. Haar polsen waren achter haar rug samengebonden en vervolgens waren haar enkels naar achteren getrokken en aan haar ellebogen gebonden. Nu begreep ze waarom Lacile en Arrela zo moesten hijgen. In deze houding kostte ademhalen veel moeite. De kou beet steeds feller in haar huid, totdat ze onbeheersbaar lag te rillen, maar zelfs dat leek al snel niet meer zo van belang. Haar benen, schouders en zij verkrampten; haar spieren leken wel in brand te staan en ze trokken zich steeds verder, steeds heviger samen. Ze wendde al haar wilskracht aan om niet te gillen. Dat werd het brandpunt van haar bestaan. Ze... weigerde... te... gillen. Maar o, Licht, wat deed het pijn!
‘Sevanna heeft bevolen dat je hier tot de dageraad moet blijven, Faile Bashere, maar ze heeft niet gezegd dat niemand je gezelschap mocht houden.’
Ze moest een paar keer met haar ogen knipperen om de spreker duidelijk te kunnen zien. Zweet prikte in haar ogen. Hoe kon het toch dat ze lag te zweten terwijl ze tot op het bot verkleumd was? Rolan stond voor haar. Vreemd genoeg had hij twee platte, bronzen komforen bij zich, die hij vasthield bij een met stof omwikkelde poot, om zijn handen te beschermen tegen de hitte. Toen hij haar naar de komforen zag kijken, haalde hij zijn schouders op. ‘Vroeger zou ik mijn hand niet hebben omgedraaid voor een nacht in de kou, maar sinds ik de Drakenmuur overgestoken ben, ben ik week geworden.’ Ze slaakte bijna een kreet toen hij de komforen onder de tafel zette. Warmte steeg omhoog door de kieren tussen de planken. Haar verkrampte spieren protesteerden nog steeds hevig, maar o, wat een gezegende warmte. Toen de man zijn ene arm om haar borst en zijn andere arm om haar gebogen knieën legde, slaakte ze wél een kreet. Opeens besefte ze dat de druk op haar ellebogen verdwenen was. Hij had haar... geknepen, of zoiets. Nu kneedde hij met één hand haar dij. Ze gilde het bijna uit toen zijn vingers in haar verkrampte spieren groeven, maar ze voelde dat de knopen losser werden. Het deed nog steeds pijn, het kneden deed pijn, maar de pijn in die ene dijspier was anders. Hij werd niet echt minder, maar ze wist dat dat uiteindelijk wel zou gebeuren als hij hiermee doorging.
‘Je hebt er toch geen bezwaar tegen als ik mijn handen even bezighoud terwijl ik nadenk over een manier om je aan het lachen te maken?’ vroeg hij.
Opeens besefte ze dat ze al lachte, en het was niet eens een hysterische lach. Nou ja, deels kwam hij wel degelijk voort uit hysterie. Ze was opgebonden als een gans die in de oven wordt geschoven en ze werd voor de tweede keer van de kou gered door een man die ze, zo dacht ze, misschien toch maar niet zou neersteken. Sevanna zou haar van nu af aan met haviksogen in de gaten houden en Therava zou haar misschien wel vermoorden om een voorbeeld te stellen. Desondanks wist ze dat ze zou ontsnappen. Als er een deur dichtging, ging er ergens anders altijd een raam open. Ze lachte totdat ze ervan moest huilen.
10
Een stralend baken
De bediende was meer gewend aan het kneden van brooddeeg dan aan prutsen met rijen kleine knoopjes. Toen ze eindelijk klaar was met het dichtknopen van Elaynes donkergroene reismantel, maakte ze een kniks en stapte ze zwaar hijgend achteruit. Het was moeilijk te zeggen of dat kwam van de inspanning of omdat ze in de aanwezigheid was van de erfdochter. Misschien had de ring met het Grote Serpent aan Elaynes linkerhand er ook iets mee te maken. In vogelvlucht lag er iets meer dan twintig span tussen Huis Matherin en de rivier de Erinin met zijn drukke handel, maar de reis door de Chishenbergen duurde veel langer. De mensen hier waren meer gewend aan het drijven van vee over de grenzen van Morland dan aan bezoekers, vooral als dat de erfdochter en een Aes Sedai waren. De eer leek meer dan sommige bedienden konden verdragen. Elsie had het blauwzijden gewaad dat Elayne de avond ervoor had gedragen zorgvuldig opgevouwen en in een grote reiskist opgeborgen; zó zorgvuldig dat Elayne het bijna zelf had gedaan. Ze had slecht geslapen. Ze was rusteloos geweest en steeds wakker geworden, toen had ze zich verslapen en nu kon ze niet wachten om terug te gaan naar Caemlin.
Dit was de vijfde keer dat ze een nacht buiten Caemlin had doorgebracht sinds de stad bedreigd werd. Op elke reis had ze een dag besteed met bezoeken aan drie of vier landhuizen, eenmaal zelfs vijf, allemaal eigendom van mensen die door bloed of eed aan het Huis Trakand waren verbonden. Elk bezoek kostte tijd. Ze had haast, maar het was belangrijk om een goede indruk te maken. Ze trok telkens reiskleding aan wanneer ze van het ene landhuis naar het andere reisde. Anders zou ze in gekreukelde kleding arriveren en een vluchteling lijken. Maar voordat ze ergens aankwam, voor een overnachting of slechts een kort bezoek, moest ze zich omkleden. De helft van de tijd was ze bezig met omkleden, maar als ze haar reiskleding aanhield zou ze gehaast en behoeftig, misschien zelfs wanhopig lijken. Door het diadeem van de erfdochter en een geborduurd gewaad afgezet met kant straalde ze vertrouwen en kracht uit. Ze zou haar eigen bediende hebben meegebracht om een extra goede indruk te maken, als Essande hun tempo in de winterkou had kunnen bijhouden. Bovendien was de oude vrouw zó traag, dat ze waarschijnlijk van frustratie op haar tong zou bijten. Toch was Essande niet zo langzaam als de jonge Elsie met haar grote ogen. Eindelijk gaf Elsie haar met een kniks de met bont gevoerde rode mantel aan, die Elayne gehaast om haar schouders sloeg. Er laaide een vuur in de stenen haard maar de ruimte was allesbehalve warm en het leek wel of ze de laatste tijd de kou niet meer zo goed op een afstand kon houden. Het meisje maakte een kniks en vroeg of ze een paar mannen moest halen om de kisten naar beneden te dragen, als het Hare Majesteit beliefde. De eerste keer had Elayne vriendelijk uitgelegd dat ze nog geen koningin was, maar Elsie gruwde van de gedachte om haar eenvoudig met vrouwe aan te spreken, of zelfs met prinses, hoewel dat laatste eerlijk gezegd zeer ouderwets was. Meestal was Elayne blij wanneer iemand haar aanspraak op de troon erkende, maar vanochtend was ze te moe en wilde ze zo snel mogelijk vertrekken. Ze onderdrukte een geeuw toen ze Elsie opdroeg snel de mannen te gaan halen en keerde zich om naar de paneeldeur. Het meisje haastte zich om die voor haar te openen, wat langer duurde dan wanneer ze het zelf zou hebben gedaan, met een kniks voor het openen en nog een erna. Elaynes zijden broekrok ruiste venijnig toen ze de kamer uit beende terwijl ze haar rode rijdhandschoenen aantrok. Als Elsie haar ook maar een tel langer had opgehouden, zou ze waarschijnlijk zijn gaan gillen.
Maar het was het meisje zelf dat schreeuwde voordat Elayne ook maar drie stappen had gezet; een ijselijke gil die uit haar keel leek te worden getrokken. Elaynes mantel waaierde uit toen ze zich abrupt omdraaide, de Ware Bron omhelsde en de rijkdom van saidar door haar heen liet stromen. Elsie stond op de loper die in het midden van de vaal bruine vloertegels lag en staarde naar de andere kant van de hal, beide handen tegen haar mond gedrukt. Er was niemand te zien.