De gloed van saidar omringde Aviendha terwijl ze de weide opreden. Ze had hier gistermiddag een Poort gemaakt vanaf hun laatste verblijfplaats, een huis dat zich honderd mijl naar het noorden bevond, dus zou ze ook een Poort weven om naar Caemlin te gaan. Maar de aanblik van Aviendha die straalde door de Kracht maakte Elayne sikkeneurig. Degene die de Poort had gemaakt waardoor ze Caemlin hadden verlaten, maakte ook alle andere tot ze terugkeerden, omdat ze de grond had leren kennen op elke plek waar haar Poort de grond raakte. Maar op elk van hun vijf reizen had Aviendha gevraagd of ze de eerste Poort mocht maken. Het kon zijn dat ze wilde oefenen, zoals ze beweerde, hoewel Elayne nauwelijks meer ervaring had dan zij, maar er was haar een andere mogelijkheid ingevallen. Misschien wilde Aviendha haar ervan weerhouden te geleiden. Omdat ze zwanger was. Ze hadden geen eerstezusters kunnen worden als een van hen toen zwanger was geweest. Het ongeboren kind zou die binding dan hebben gedeeld, en het was niet sterk genoeg om dat te overleven. Maar een van de Aes Sedai in het paleis zou zeker iets hebben gezegd als geleiden tijdens de zwangerschap werd afgeraden. Aan de andere kant waren er maar zeer weinig Aes Sedai die kinderen kregen. Misschien wisten ze het niet. Er waren veel dingen die Aes Sedai niet wisten, hoezeer ze ook probeerden de rest van de wereld van het tegendeel te overtuigen – zijzelf had van tijd tot tijd haar voordeel met die aanname gedaan.
Maar het leek Elayne onwaarschijnlijk dat ze hier niets over wisten, terwijl het voor zoveel vrouwen belangrijk was. Wijzen kregen echter wel kinderen, en zij hadden niets gezegd over... plotseling werden alle gedachten over haar baby en geleiden en wat de Aes Sedai wel of niet wisten uit haar hoofd geduwd. Ze voelde dat iemand saidar geleidde. Niet Aviendha, niet iemand in de omringende bergen, niet zo dichtbij. Dit was ver weg, als een baken dat straalde op een afgelegen bergtop in de nacht. Een zeer afgelegen bergtop. De hoeveelheid Ene Kracht die werd gebruikt moest onvoorstelbaar zijn, als zij die op deze afstand kon voelen. Elke vrouw ter wereld die kon geleiden moest dit kunnen voelen, er zonder meer naar kunnen wijzen. En het baken lag in het westen. Er was niets veranderd in haar binding met Rhand, ze kon niet precies aanwijzen waar hij was, maar ze wist het.
‘Hij is in gevaar,’ zei ze. ‘We moeten naar hem toe, Aviendha.’ Aviendha rechtte haar rug en keek haar aan. De gloed bleef om haar heen hangen en Elayne voelde dat ze diep uit de Bron had geput. Maar terwijl Aviendha zich tot haar wendde, voelde ze de Kracht in de andere vrouw afnemen. ‘Dat moeten we niet doen, Elayne.’ Verbijsterd draaide Elayne zich om in het zadel en staarde haar aan. ‘Wil je hem aan zijn lót overlaten? Aan dat!’ Niemand kon zoveel saidar aan, zelfs niet de sterkste cirkel, niet zonder hulp. Er werd gezegd dat er een sa’angreaal bestond, groter dan alle andere die ooit waren gemaakt. Als wat ze had gehoord juist was, dan was dat misschien een middel om hiermee om te gaan. Misschien. Maar ze had ook gehoord dat geen vrouw hem kon gebruiken en het overleven, niet zonder de ter’angreaal die voor dat doel was gemaakt, en voor zover ze wist had niemand er ooit een gezien. En als ze er al een vonden, zou er vast geen zuster zijn die het zou proberen. Zoveel Kracht kon bergketens wegblazen! Geen enkele zuster zou het proberen, behalve misschien een van de Zwarte Ajah. Of erger nog, een van de Verzakers. Misschien meer dan een. Wat anders kón het zijn? En Aviendha wilde het gewoon negéren, terwijl ze móést weten dat Rhand daar was!
De gardevrouwen, zich nergens van bewust, wachtten nog steeds geduldig en hielden de bomenrij rond de weide in de gaten. Ze maakten zich weinig zorgen na hun ontvangst in het landhuis, hoewel Caseille met opgetrokken wenkbrauwen vanachter de tralies van haar helm naar Elayne en Aviendha keek. Ze wist dat ze nooit aarzelden tijdens het openen van een Poort. De mannen van het Huis Matherin stonden in de bundels op hun lastdier te graaien en maakten ruzie over iets wat al dan niet was meegenomen. Aviendha dreef haar grijze merrie dichter naar Elaynes zwarte ruin en sprak haar zachtjes toe.
‘We weten niets, Elayne. Niet of hij danst met de speren of dat dit iets anders is. Als hij danst met de speren en wij verschijnen plotseling, valt hij misschien aan voordat hij ziet wie we zijn. Misschien leiden we hem af omdat hij ons niet verwacht en geven we daardoor zijn vijanden de kans om te winnen. Als hij sterft, zullen we degene die zijn leven heeft genomen opsporen en doden, maar als we nu naar hem toe gaan, gaan we blind en kunnen we rampspoed over onszelf afroepen.’
‘We kunnen toch voorzichtig zijn,’ zei Elayne knorrig. Het maakte haar woedend dat ze knorrig was, maar ze kon alleen maar met haar buien meegaan en proberen ze niet de overhand te laten krijgen. ‘We hoeven niet meteen naar die plek te Reizen.’ Ze greep haar buidel met het kleine ivoren beeldje van de zittende vrouw vast en keek nadrukkelijk naar de broche van haar zuster. ‘Licht, Aviendha, we hebben een angreaal, en geen van ons is hulpeloos.’ Nu klonk ze pas echt nukkig. Ze wist heel goed dat zij samen, mét angreaal, als vliegen ten strijde zouden trekken tegen een vlam, maar zelfs een vliegenbeet kon op het juiste tijdstip alle verschil maken. ‘En zeg me niet dat ik mijn kind in gevaar breng. Min zegt dat ze sterk en gezond wordt geboren. Dat heb je me zelf verteld. Dat betekent dat ik ten minste lang genoeg leef om mijn dochter ter wereld te brengen.’ Ze hoopte op een dochter.
Vuurhart besloot net op dat ogenblik de grijze merrie te bijten. Siswai beet terug en even was Elayne druk bezig haar ruin in de hand te krijgen, te zorgen dat Aviendha niet uit het zadel werd geworpen en Caseille te zeggen dat ze geen hulp nodig hadden. Dat alles leidde haar zozeer af dat ze zich erna niet meer nukkig voelde. Ze wilde Vuurhart een pets tussen zijn oren geven.