‘Zoals u wenst, heer.’ De woorden klonken volkomen eerbiedig, maar de toon vertelde hem dat hij zijn grootvader maar moest leren om schapen te scheren. Hij grinnikte inwendig en ging naar buiten. Het landhuis was in werkelijkheid niet meer dan een steeds verder uitdijende boerderij van twee vreemd gevormde verdiepingen van rots en baksteen onder een leistenen dak. Door vele geslachten Brin was de boerderij steeds verder vergroot. Het Huis Brin had dit land in bezit gehad – of de grond had hen in bezit gehad – sinds Andor zo’n duizend jaar geleden was opgerezen uit de resten van Artur Haviksvleugels rijk, en al die tijd had het zijn zonen uitgezonden voor Andors oorlogen. Hij zou in geen enkele oorlog meer strijden, maar voor het Huis Brin was het te laat. Er waren te veel oorlogen geweest, te veel veldslagen. Hij was de laatste van zijn geslacht. Geen vrouw, geen zoon, geen dochter. De familie zou met hem eindigen. Aan alles kwam een eind; het Rad des Tijds draaide. Twintig mannen wachtten naast gezadelde paarden op het met stenen geplaveide erf voor het landhuis. Mannen die nog grijzer waren dan hij zelf, als ze al haar hadden. Allemaal ervaren krijgslieden, vroegere tweehand- en vijfhandmeesters en vaandragers die hem ooit in zijn loopbaan gediend hadden. Hij zag Joni Shagrin, die eerste vaandrager van de wacht was geweest, en nu vooraan stond met een verband om zijn hoofd. Brin wist toevallig dat Joni’s dochters hun kinderen ertoe hadden aangezet hem in bed te houden. Hij was een van de weinigen die een familie hadden, hier of waar dan ook. De meesten hadden de dienst bij Garet Brin verkozen boven het verdrinken van hun oudedagsgeld onder het ophalen van herinneringen die alleen een andere oudgediende wilde aanhoren. Ze hadden allemaal zwaarden over hun jassen gegespt, en een paar droegen lansen met stalen punten, die tot vanmorgen jarenlang aan een muur gehangen hadden. Achter elk zadel zat een dikke deken rol, uitpuilende zadeltassen, een pot of een ketel en volle waterzakken, alsof ze op veldtocht gingen in plaats van een uitstapje van een week te maken om drie vrouwen op te sporen die brand hadden gesticht. Hier lag hun kans om de oude tijd te doen herleven, of net te doen alsof.
Hij vroeg zich af of hij door hetzelfde verlangen werd gedreven. Hij was beslist te oud om achter een paar mooie ogen van een vrouw aan te jagen die jong genoeg was om zijn dochter te kunnen zijn. Misschien zelfs zijn kleindochter. Zo’n grote dwaas ben ik nou ook weer niet, dacht hij streng. Caralin kon de zaken beter regelen als hij niet in de weg liep.
Toen galoppeerde een magere vosruin door de met eiken omzoomde oprijlaan en de ruiter sprong uit het zadel voordat het dier goed en wel stilstond. De man struikelde bijna, maar kon nog net voor een juiste begroeting zijn vuist tegen zijn hart slaan. Het was Barim Halle, die jaren geleden als eerste tweehandmeester onder hem had gediend; een harde, pezige man, wiens hoofd op een leren ei leek, met witte wenkbrauwen die probeerden het ontbreken van ander haar goed te maken.
‘Bent u teruggeroepen naar Caemlin, kapitein-generaal?’ hijgde hij. ‘Nee,’ zei Brin te scherp. ‘Waarom rij je hier binnen alsof je het bereden leger van Cairhien aan je staart had?’ Enige andere paarden werden onrustig toen ze de stemming van de ruin aanvoelden. ‘Alleen zo hard gereden wanneer wij hén achternazaten, mijn heer.’ Barims grijns verdween toen hij zag dat Brin niet lachte. ‘Tja, heer, ik zag de paarden en ik dacht...’ De man keek Brin nog eens aan en vergat de rest maar liever. ‘Nou ja, ik heb ook wat nieuws. Ik ben naar Nieuw Breem geweest om mijn zuster te bezoeken, en ik heb een hoop gehoord.’
Nieuw Breem was ouder dan Andor – het ‘oude’ Breem was tijdens de Trollok-oorlogen, duizend jaar vóór Artur Haviksvleugel, verwoest – en het was een goede plek voor nieuws. Het was een middelgrote grensstad, ver ten oosten van zijn landgoederen, op de weg van Caemlin naar Tar Valon. Zelfs onder Morgases huidige regime zorgden de kooplieden ervoor dat die weg druk bereden bleef. ‘Nou, voor de dag ermee, man. Als er nieuws is, wat is het dan?’
‘Eh... Probeer slechts te bedenken waarmee ik moet beginnen, mijn heer.’ Barim rechtte onbewust zijn rug, alsof hij een verslag moest uitbrengen. ‘Het belangrijkste is, volgens mij, dat men zegt dat Tyr is gevallen. Aielmannen hebben de Steen ingenomen en het Onberoerbare Zwaard is, nou ja, beroerd. Iemand heeft het zwaard getrokken, zeggen ze.’
‘Een Aielman?’ zei Brin ongelovig. Een Aiel zou liever sterven dan een zwaard aanraken; hij had het in de Aiel-oorlog zien gebeuren. Hoewel, er werd gezegd dat Callandor geen echt zwaard was. Wat dat ook mocht betekenen.
‘Dat zeiden ze niet, heer. Ik heb namen gehoord; heel vaak Ran of zoiets. Maar ze praatten erover alsof het een feit was dat iedereen al wist.’
Brins voorhoofd vertoonde diepe rimpels. Als het waar was, was het nog erger dan moeilijkheden. Als Callandor getrokken was, was de Draak herboren. Volgens de Voorspellingen betekende dat dat de Laatste Slag naderde, dat de Duistere los zou breken en de Herrezen Draak de wereld zou redden. En vernietigen. Dat nieuws alleen was al zo belangrijk dat het reden genoeg was geweest voor Halle om direct hierheen te komen.
Maar de man was nog niet klaar. ‘Het nieuws uit Tar Valon is bijna net zo belangrijk, heer. Ze zeggen dat er een nieuwe Amyrlin Zetel is, mijn heer. Elaida, de vroegere raadsvrouwe van de koningin.’ Halle knipperde opeens met zijn ogen en sprak snel door. Morgase was een verboden onderwerp en iedereen van het landgoed wist het, hoewel Brin het nimmer gezegd had.
‘Ze zeggen dat de oude Amyrlin, Siuan Sanche, gesust is en ter dood gebracht. En Logain is ook gestorven. Die valse Draak die ze vorig jaar gepakt en gestild hebben. Ze praatten erover alsof het waar was, heer. Een paar riepen zelfs dat ze in Tar Valon waren toen het allemaal gebeurde.’
Logain was geen groot nieuws, zelfs al was vanwege hem een oorlog in Geldan uitgebroken nadat hij beweerd had de Herrezen Draak te zijn. De laatste paar jaar waren er verscheidene valse Draken geweest. Maar hij kon geleiden, dat was waar. Tot de Aes Sedai hem gestild hadden. Nou, hij was niet de eerste man die gepakt en gestild werd, afgesneden van de Kracht, zodat hij nimmer meer kon geleiden. Ze zeiden dat dergelijke lieden, of het nu valse Draken waren of gewoon arme dwazen, die door de Rode Ajah werden gezocht, nooit lang leefden. Er werd gezegd dat ze de wil om te leven opgaven.
Maar Siuan Sanche, dat was nieuws. Hij had haar ooit ontmoet, bijna drie jaar geleden. Een vrouw die gehoorzaamheid afdwong en nooit uitleg gaf. Zo taai als een oude laars, met een tong als een rasp en zo giftig als een beer met een knagende kies. Hij had gedacht dat ze iedereen met aanspraken op de Zetel met haar blote handen zou vierendelen. Sussen was hetzelfde als het stillen bij een man, maar dat vond veel minder vaak plaats. Zeker als het een Amyrlin Zetel betrof. In drieduizend jaar waren er slechts twee Amyrlins geweest wie dat lot getroffen had. Volgens de Toren althans, maar het was mogelijk dat ze er tien of twintig geheim hielden; de Toren was erg goed in het verbergen van datgene wat ze wilde verbergen. Maar het ter dood brengen na het sussen leek onnodig. Er werd gezegd dat vrouwen het sussen net zo kort overleefden als de mannen het stillen.
Het riekte allemaal naar moeilijkheden. Iedereen wist dat de Toren geheime verdragen had gesloten, en bondgenootschappen met tronen en machtige Huizen. Met een nieuwe Amyrlin, die op deze manier verheven was, zouden sommigen zeker willen uitproberen of de Aes Sedai nog steeds zo waakzaam waren. En als die kerel in Tyr eenmaal zijn tegenstanders had onderworpen – niet dat het er veel zouden zijn als hij werkelijk de Steen in zijn macht had – zou hij tegen Illian of Cairhien optrekken. De vraag was: hoe snel kon hij dat? Zouden er strijdkrachten tegen hem of vóór hem verzameld worden? Hij moest de echte Herrezen Draak zijn, maar de Huizen zouden zijn zijde kiezen of die van zijn tegenstanders, net als de mensen. En als er ongeregeldheden uitbraken omdat de Toren... ‘Oude dwaas,’ mopperde hij. Toen hij Barim zag opschrikken, voege hij eraan toe: ‘Jij niet. Een andere dwaas.’ Hij had niets meer met dit alles te maken. Hij moest alleen besluiten welke kant Huis Brin zou kiezen, als het zover was. Al zou dat niemand iets kunnen schelen, behalve om te beslissen of ze hem zouden aanvallen of niet. Brin was nooit een machtig of groot Huis geweest. ‘Eh, heer?’ Barim keek naar de wachtende mannen bij hun paarden. ‘Denkt u dat u me kunt gebruiken, mijn heer?’ Zonder zelfs maar te vragen naar het waar of het waarom. Hij was niet de enige die zich verveelde op het platteland. ‘Kom ons na als je je spullen bij elkaar hebt. We rijden eerst naar het zuiden, over de Vierkoningenweg.’ Barim groette en schoot weg, zijn paard achter zich aan trekkend.