Выбрать главу

Hoogmoed, dacht hij. Een man zou minstens half gek moeten zijn om zo hoogmoedig te zijn.

Onwillekeurig moest hij grinniken. onder de mensen die hier heel lang geleden waren aangekomen, hadden zich Aes Sedai bevonden en zij hadden de Karaethon Reeks gekend, de Voorspellingen van de Draak. Mogelijk hadden zij die zelf geschreven. Tienvoudige hoogmoed.

Recht onder hem lag, half in de lengende schaduw, een enorm plein dat bezaaid was met een wirwar van beelden en kristallen stoelen, vreemde voorwerpen en merkwaardige vormen van glas, metaal of steen. Dingen waarvan hij de naam niet kende, verspreid in opeengestapelde hopen alsof ze daar door een storm bij elkaar waren gegooid. Zelfs de schaduwen waren vergeleken met de hitte koel. Zwetende mannen in ruwe kleren – geen Aiel – belaadden wagens met voorwerpen die werden uitgekozen door een kleine slanke vrouw in smetteloze blauwe zijde. Ze had een rechte rug en ze leek van de ene plaats naar de andere te zweven, alsof de hitte op haar minder drukte dan op de anderen. Desondanks droeg ze een vochtige witte doek rond haar slapen; ze stond zichzelf niet toe de gevolgen van de zon te tonen. Rhand durfde er wat om te verwedden dat ze geen druppeltje zweet liet zien.

De baas van de werklui was een donkere dikke man die Hadnan Kadere heette. Men nam aan dat hij een koopman was. Hij was gekleed in roomkleurige zijde die vandaag kletsnat was van het zweet. Hij veegde voortdurend met een grote doek zijn gezicht af, schreeuwde vloekend de mannen toe – zijn wagenmenners en bewakers – maar hij snelde even ijverig als zijn mannen naar elk voorwerp, groot of klein, dat de slanke vrouw aanwees. Een Aes Sedai had geen groot postuur nodig om haar wil op te leggen, maar Rhand bedacht dat Moiraine dat ook zou hebben gekund als ze nooit in de buurt van de Witte Toren was geweest.

Twee mannen probeerden iets te verplaatsen dat op een vreemd gedraaide roodstenen deurlijst leek. De hoeken sloten niet op de juiste manier op elkaar aan en het oog wilde de lijnen van de rechte stukken niet volgen. Het ding bleef rechtop staan, wilde best rond gedraaid worden, maar kon niet gekanteld worden, hoe hard ze er ook aan trokken. Toen gleed een van hen uit en verdween tot zijn middel in de deurlijst. Rhand verstijfde. Heel even leek de man boven zijn middel niet te bestaan; zijn benen trappelden rond in paniek. Totdat Lan, een grote man in bruingroene kleren, naar hem toe stapte en hem er aan zijn riem weer uittrok. Lan was Moiraines zwaardhand en op een manier aan haar gebonden die Rhand niet begreep. Hij was een harde man, die bewoog als een Aiel, als een wolf op jacht. Het zwaard aan zijn zij leek niet alleen een deel van hem, maar was met hem vergroeid. Hij liet de werkman op zijn achterste op de plavuizen vallen en verdween weer. Het doodsbange geschreeuw van de kerel was een iel geluid voor Rhand hoog daar boven en zijn maat leek klaar om weg te hollen. Verschillende mannen van Kadere die in de buurt waren geweest en het hadden gezien, keken elkaar aan, afwegend of ze een kans zouden maken. Moiraine doemde zo snel tussen hen op dat het leek of ze de Kracht gebruikte, en ze bewoog vaardig tussen de mannen door. Tijdens haar optreden meende Rhand de koele bevelen van haar lippen bijna te horen, ervan overtuigd dat ze haar zouden gehoorzamen, omdat niet gehoorzamen heel dwaas zou lijken. Binnen de kortste keren had ze hun verzet gebroken, bezwaren ferm ondergeschoffeld en iedereen weer aan het werk gezet. Zelfs het tweetal van de deurlijst sleepte en trok weer even hard als eerst, al keken ze geregeld naar Moiraine wanneer ze dachten dat ze dat niet zou zien. Op haar manier was ze zelfs nog harder dan Lan.

Voor zover Rhand wist, waren alle voorwerpen daar onder hem angrealen, sa’angrealen of ter’angrealen, gemaakt in de tijd voor het Breken van de Wereld om de Ene Kracht te versterken of om die op verschillende manieren te gebruiken. Ze waren in ieder geval met de Kracht gemaakt, hoewel zelfs de Aes Sedai tegenwoordig niet meer wisten hoe. Hij had een sterk vermoeden waarvoor die gekronkelde deurlijst werd gebruikt – een poort naar een andere wereld – maar van al het andere had hij geen enkel idee. Niemand eigenlijk. Daarom werkte Moiraine zo hard. Ze wilde zoveel mogelijk naar de Toren vervoeren, waar ze bestudeerd konden worden. Misschien bezat zelfs de Toren niet zoveel voorwerpen van de Kracht als er op dit plein lagen, hoewel men aannam dat de Toren de grootste verzameling ter wereld bezat. Maar ook daar wist men lang niet van alles hoe het werkte.

De spullen in de wagens en op het plein vond Rhand van weinig belang; hij had reeds dat wat hij nodig had gepakt. Hij had in zekere zin al meer in handen dan hij verlangde.

In het midden van het plein, vlak naast de verbrande resten van een honderd voet hoge boom, stond een klein woud van lange glazen zuilen, ieder bijna even lang als de boom en zo dun dat de eerste de beste storm ze om zou blazen. Zelfs nu de rand van de schaduw na derde, vingen de zuilen nog flonkerend en flikkerend het zonlicht op. Al ontelbare jaren hadden Aielmannen die zuilen betreden en waren dan teruggekeerd met dezelfde tekens als Rhand, maar slechts op één arm: het teken van stamhoofd. Ze kwamen er getekend uit of hele maal niet. Ook Aielvrouwen waren tijdens hun opleiding tot Wijze naar deze stad gekomen. Niemand anders, niet levend.

Een man mag Rhuidean eenmaal betreden, een vrouw tweemaal; meermalen betekent de dood.

Dat hadden de Wijzen gezegd, en toen was dat waar geweest. Nu kon iedereen Rhuidean binnenkomen. Honderden Aiel liepen rond in de straten en een toenemend aantal woonde feitelijk al in de gebouwen. Iedere dag toonden meer stroken aarde in het midden van de wegen bonen, pompoenen of zemai, nauwgezet bewaterd uit aardewerken potten die waren gevuld in het geweldige nieuwe meer aan de zuidkant van het dal; de enige watervoorraad van die omvang in het hele land. Duizenden hadden hun kamp opgeslagen in de omringende bergen, zelfs op Chaendaer zelf, waar ze vroeger alleen voor bijzondere gelegenheden waren gekomen, wanneer een man of een vrouw op een zeker tijdstip alleen naar Rhuidean diende te gaan.

Overal waar Rhand kwam, bracht hij verandering en verwoesting. Ditmaal hoopte hij tegen alle verwachting in dat deze verandering er een ten goede zou zijn. Het kon nog steeds. De verbrande boom bespotte zijn gedachte. Avendesora, de Levensboom uit de sagen. De verhalen hadden nooit aangegeven waar die stond en het was een verrassing geweest hem hier aan te treffen. Moiraine zei dat de boom nog leefde, dat er weldra nieuwe scheuten zouden verschijnen, maar tot nu toe zag hij slechts de geblakerde schors en de kale takken. Met een zucht wendde hij zich van het raam af naar een grote kamer, al was het niet de grootste kamer in Rhuidean, met hoge vensters aan beide kanten en een koepelvormig plafond dat afgewerkt was met een fraai mozaïek van dieren en gevleugelde mensen. De meeste meubels die in de stad waren achtergelaten, waren ondanks de droogte allang verrot en de weinige die waren overgebleven, zaten vol kevers en houtworm. Maar aan de andere kant van het vertrek stond een stevige stoel met een hoge rugleuning; het verguldsel was bijna intact. De stoel paste niet bij de tafel, een breed geval met poten en randen waarin heel veel bloemen waren uitgesneden. Iemand had het hout met bijenwas ingewreven en de tafel stond ondanks zijn ouderdom te glimmen. De Aiel hadden hem voor Rhand gevonden, hoewel ze hun hoofd schudden over zulke dingen. Er waren in de Woestenij maar weinig bomen die planken opleverden die groot genoeg waren om die stoel te maken, laat staan zo’n tafel. Volgens hem waren dit de enige meubels. Een prachtig zijden Illiaans tapijt in blauw en goud, oorlogsbuit van een veldslag uit het verre verleden, lag midden op de vloer van donkerrode tegels. Overal lagen kussens, van lichtkleurige zijde en met kwasten. Aiel gebruikten die in plaats van stoelen, wanneer ze tenminste niet gewoon op hun hielen neerhurkten, en voelden zich even gemakkelijk als hij wanneer hij in een zachte stoel zou zitten.