Выбрать главу

‘Stop, Moghedien!’ schreeuwde Birgitte.

Nynaeves mond viel open. Het was Birgitte, zoals ze was geweest, in haar korte witte jas en wijde gele broek, met de kunstige goud blonde vlecht over haar schouder, de zilveren pijl aangelegd op de zilveren boog. Het was onmogelijk. Birgitte maakte geen deel meer uit van Tel’aran’rhiod; ze was daarginds, in Salidar, om ervoor te zorgen dat niemand ontdekte dat Nynaeve en Siuan nog sliepen ter wijl de zon al op was en dan vragen begon te stellen. Moghedien was zo geschokt dat de door haar geweven stromen ver dwenen. Die schok duurde echter maar een tel. De glanzende pijl schoot van Birgittes boog... en verdampte. De boog verdampte. Iets leek de boogschutster vast te grijpen, haar armen omhoog te trekken, haar van de grond op te tillen. Bijna onmiddellijk was ze ingesnoerd, lang uitgestrekt van polsen tot enkels, een voet boven de grond zwevend.

‘Ik had jouw mogelijke komst kunnen verwachten.’ Moghedien wendde zich af van Nynaeve en liep naar Birgitte toe. ‘Geniet je van je vlees? Zonder Gaidal Cain?’

Nynaeve dacht eraan regaan geleiden. Maar wat? Een dolk die niet eens door de kleren van die vrouw zou snijden? Vuur dat haar rok niet eens zou schroeien? Moghedien wist hoe nutteloos ze was; ze keek niet eens in haar richting. Als ze de stroom Geest niet meer naar de slapende vrouw van amber geleidde, zou ze in Salidar ontwaken en kon ze hen waarschuwen. Haar gezicht betrok bijna tot tranen toe terwijl ze naar Birgitte keek. De goudblonde vrouw hing stil, uit dagend Moghedien aanstarend. Moghedien stond haar op haar beurt op te nemen zoals een houtsnijder een stuk hout bestudeert.

Alleen ik ben er, dacht Nynaeve. Ik zou net zo goed helemaal niet kunnen geleiden, alleen ik ben er. Ze tilde haar voet op en het leek of die uit kniediepe modder kwam. De tweede wankele stap was niet gemakkelijker. Naar Moghedien toe. ‘Doe me geen pijn,’ huilde Nynaeve. ‘Alsjeblieft, doe me geen pijn.’ Ze voelde een rilling door haar heen gaan. Birgitte was verdwenen. Een kind van drie of vier jaar oud stond in een kort wit jas je en een wijde gele broek met een zilveren speelgoedboog te spelen. Haar goudblonde vlecht naar achteren zwierend richtte het kind de boog op Nynaeve en giechelde, waarna ze haar duim in haar mond stak alsof ze niet zeker wist of ze iets verkeerds deed. Nynaeve zak te op haar knieën. Het was moeilijk in een rok te kruipen, maar ze dacht niet dat ze op haar benen kon blijven staan. Op de een of andere manier lukte het haar een smekende hand op te heffen en te snikken. ‘Alsjeblieft. Doe me geen pijn. Alsjeblieft. Doe me geen pijn.’ Ze bleef het telkens weer herhalen terwijl ze zich naar de Verzaker sleepte, een gewonde kever die in het zand krabbelde. Moghedien keek zwijgend toe tot ze uiteindelijk zei: ‘Ik heb ooit gedacht dat je sterker was dan dit. Nu merk ik dat ik het prachtig vind jou op je knieën te zien. Dat is ver genoeg, meisje. Niet dat ik denk dar je moed groot genoeg is om te proberen mijn haar uit te trekken...’ Ze leek de gedachte vermakelijk te vinden. Nynaeves hand was een stap ver van Moghedien af. Dat moest dicht bij genoeg zijn. Alleen zij was er. En Tel’aran’rhiod. Het beeld vorm de zich in haar hoofd, en daar was het, een zilveren armband om haar opgeheven arm, de zilveren lijn naar de zilveren halsband om Moghediens nek. Ze had in gedachten niet alleen de a’dam gevormd, maar ook Moghedien die hem droeg. Moghedien en de a’dam, een deel van Tel’aran’rhiod dat ze in de vorm boog die zij wenste. Ze wist iets van wat ze mocht verwachten, nadat ze in Falme korte tijd een armband had gedragen. Op een vreemde manier was ze zich van Moghedien bewust alsof ze haar eigen lichaam voelde, haar eigen gevoelens kende; twee stel, elk apart, maar allebei in haar eigen hoofd. Op één ding had ze slechts kunnen hopen, omdat Elayne had volge houden dat het zo was. Het ding was inderdaad een band; ze kon de Ware Bron dóór de andere vrouw voelen.

Moghediens hand schoot naar de band, haar ogen rond van schrik. Woede en afgrijzen. Aanvankelijk meer woede dan afgrijzen. Nynaeve voelde ze bijna even goed alsof het van haarzelf kwam. Moghedien moest weten wat de teugel en de halsband waren; toch probeerde ze te geleiden. Tegelijk voelde Nynaeve een lichte verschuiving in zichzelf, in de a’dam, terwijl de andere vrouw Tel’aran’rhiod naar zichzelf wilde verbuigen. Het was niet moeilijk om Moghediens po ging te verijdelen; de a’dam was een verbinding en zij was de baas. Nu ze dat wist, was het gemakkelijk. Nynaeve wilde die stromen niet weven, dus werden ze niet geleid. Moghedien had evengoed kunnen proberen met haar blote handen een berg op te tillen. Afgrijzen over won woede.

Nynaeve stond op en versterkte het juiste beeld in haar gedachten. Ze verbeeldde zich niet alleen dat Moghedien beteugeld was, ze wist zo zeker dat Moghedien beteugeld was als ze haar eigen naam kende. Het gevoel van verschuiving, van haar huid die wilde rimpelen, ging echter niet weg. ‘Hou op,’ zei ze scherp. De a’dam bewoog niet, maar leek onzichtbaar te trillen. Ze dacht aan zwartewespnetels die ze licht van de schouders tot de knieën over de andere vrouw streek. Moghedien beefde, haalde hortend adem. ‘Hou op, zei ik, of ik doe iets ergers.’ Het verschuiven stopte. Moghedien keek haar behoedzaam aan, nog steeds de zilveren halsband vasthoudend en in een houding of ze elk moment kon wegvluchten.

Birgitte – het kind dat Birgitte was of was geweest – stond hen nieuws gierig op te nemen. Nynaeve vormde een beeld van haar als vol wassen vrouw en gaf het al haar aandacht. Het kleine meisje stak haar duim weer in de mond en begon de speelgoedboog te bekijken. Nynaeve zuchtte boos. Het was moeilijk iets te veranderen wat ie mand anders reeds in stand hield. En bovendien had Moghedien beweerd dat ze iemand voorgoed kon veranderen. Maar wat zij kon maken, kon ze ook herstellen. ‘Breng haar terug.’

‘Als je me losmaakt, zal ik...’

Nynaeve dacht weer aan de netels en ditmaal was het geen zachte streling. Sissend zoog Moghedien lucht door haar opeengeklemde tanden op en trilde als een laken in de wind.

‘Nog nooit,’ zei Birgitte, ‘heb ik zoiets angstwekkends meegemaakt.’ Ze was zichzelf weer, ze droeg de korte jas en wijde broek, maar had geen boog en pijlkoker. ‘Ik was een kind, maar tegelijkertijd was wat mij was – mijn echte ik – slechts een aangename gedachte die ergens in die kindergeest rondzweefde. En ik wist het. Ik wist dat ik gewoon zou toekijken naar wat er ging gebeuren en zou spelen...’ Ze gooide haar vlecht weer over haar schouder en keek Moghedien strak aan. ‘Hoe ben je hier gekomen?’ vroeg Nynaeve. ‘Ik ben je heel dankbaar, begrijp me goed, maar... hoe?’

Birgitte schonk Moghedien een laatste harde blik, deed haar jas open en graaide naar iets in de halsopening, waarna ze de gedraaide stenen ring aan een leren koord omhoogtrok. ‘Siuan werd wakker. Heel kort en niet helemaal. Lang genoeg om iets te mopperen over dat je dit van haar had afgepakt. Toen je niet meteen na haar wakker werd, wist ik dat er iets scheef zat, dus heb ik de ring gepakt en het restje opgedronken van het drankje dat je voor Siuan had klaargemaakt.’

‘Er was amper iets over. Alleen de droesem.’

‘Genoeg om me in slaap te krijgen. Het smaakte trouwens ver schrikkelijk. Daarna was het even gemakkelijk jou te vinden als verendansers in Shiota. In allerlei dingen is dit bijna alsof ik nog in...’ Birgitte zweeg abrupt en keek Moghedien nogmaals woest aan. De zilveren boog verscheen weer in haar hand en een koker met zilveren pijlen aan haar heup, maar vlak daarop verdwenen ze weer. ‘Het verleden is voorbij en voor ons ligt de toekomst,’ zei ze vastberaden. ‘Ik was niet echt verbaasd toen het tot me doordrong dat er hier twee mensen waren die wisten dat ze zich in Tel’aran’rhiod bevonden. Ik wist dat zij de andere moest zijn en toen ik aankwam en jullie zag... Het leek of ze jou al gevangen had genomen, maar ik hoopte haar af te kunnen leiden, zodat je iets kon bedenken.’ Nynaeve voelde een steek van schaamte. Zij had overwogen Birgit te achter te laten. Dat had ze uiteindelijk bedacht. De gedachte was er maar heel even geweest en was even snel weer afgewezen, maar ze had bestaan. Ze was een lafaard! Birgitte zou zeker geen enkel ogenblik van zwakte kennen waarin ze bijna geheel door vrees werd overheerst, ik...’ Ze proefde vaag gekookte kattenvaren en maarne bladpoeder. ‘Ik ben bijna gevlucht,’ zei ze zwakjes, ik was zo bang dat mijn tong tegen mijn gehemelte plakte. Ik was bijna gevlucht en had jou achtergelaten.’