Hij had er weleens aan gedacht een ander genootschap ais lijfwacht te vragen – misschien de Shae’en M’taal, de Steenhonden, of de Aethan Dor, de Roodschilden. Rhuarc was een Roodschild geweest voor hij stamhoofd was geworden. Maar welke reden kon hij daarvoor verzinnen? Zeker niet de echte reden. De gedachte alleen al dit aan Rhuarc en de anderen uit te moeten leggen, gaf hem een kriebelig, onzeker gevoel. Met het soort humor dat de Aiel leuk vonden, zou zelfs de zure oude Han bulderend zijn ribben breken van het lachen. Welke reden hij ook zou geven, elke reden zou waarschijnlijk de eer schenden van de Speervrouwen, van de oudste tot de jongste. gelukkig bemoederden ze hem zelden, alleen onder hun Dak, waar niemand anders het kon zien, en de gai’shain wisten wel beter dan te verklappen wat hierbinnen gebeurde. ‘De Speervrouwen dragen mijn eer,’ had hij een keer gezegd. Iedereen herinnerde zich dat en de Speervrouwen waren er even trots op als wanneer hij ieder lid van het genootschap op een troon zou hebben gezet. Achteraf was gebleken dat ze zijn eer alleen droegen op de manier die ze zelf bepaalden. Adelin en de andere vier lieten hem achter om zich bij hun vriendinnen te voegen, maar hij was niet echt alleen toen hij over rond gaande, brede witte trappen naar de hogere verdiepingen liep. Bijna op iedere trede moest hij dezelfde vragen beantwoorden. Nee, hij had geen honger. Nee, hij was nog niet aan de hitte gewend. Nee, hij was niet te lang in de zon gebleven. Hij verdroeg het geduldig, maar slaak te wel een diepe zucht van opluchting toen hij op de tweede verdieping boven het enorme venster kwam. Hier bevonden zich geen Speervrouwen en waren er geen gai’shain in de brede gangen of op de trappen naar boven. De kale muren en lege vertrekken bena drukten hun afwezigheid, maar nadat hij tussen al die vrouwen beneden was door gelopen, vond hij de eenzaamheid heerlijk. Zijn vensterloze slaapvertrek lag in het midden van het gebouw, een van de weinige kamers die niet zo groot waren, hoewel het plafond wel zo hoog reikte dat het vertrek eerder hoog dan lang en breed was. Waar het oorspronkelijk voor bestemd was geweest, wist hij niet. Een mozaïek van wijnranken rond de kleine haard was de enige versiering. Hij vermoedde dat het een kamer voor bedienden was geweest, maar die zou geen met brons beslagen deur hebben, zelfs niet dit eenvoudige brons. Hij zette de deur op een kier. Gai’shain hadden het metaal zo lang gewreven dat het dof glom. Hier en daar lagen enkele zitkussens met kwasten op de blauwe vloertegels; ook lag er een dikke strozak op felgekleurde kleden, waarop hij sliep. Een eenvoudige blauwe kan met water en een donkergroene beker stonden op de vloer naast het ‘bed’. Dat was alles, afgezien van twee drie armige staande lampen die reeds waren ontstoken en een stapel boeken van een pas hoog in de ene hoek. Met een vermoeide zucht ging hij in zijn jas en laarzen op de strozak liggen. Hoe vaak hij ook op de zak had gebeukt, hij werd niet veel zachter dan de stenen vloer. De nachtkou drong de kamer binnen, maar hij nam niet de moeite de gedroogde koeienmest in de haard aan te steken. Hij had liever de kou dan de stank.
Asmodean had getracht hem een eenvoudige manier te leren om het vertrek warm te houden. Het was eenvoudig, maar iets waarvoor de man niet meer sterk genoeg was. De ene keer dat Rhand het had geprobeerd, was hij midden in de nacht wakker geschrokken, snakkend naar adem, terwijl de randen van de vloer kleden door de hitte van de vloer reeds smeulden. Daarna had hij geen tweede poging gewaagd.
Hij had dit gebouw als zijn hoofdkwartier uitgekozen, omdat het niet beschadigd was en vlak bij het plein stond. De mooie hoge plafonds gaven het gevoel van koelte, zelfs midden op de dag, en de dikke muren hielden ’s nachts de ergste kou buiten. Toen was het natuurlijk niet het Dak van de Speervrouwen geweest. Op een ochtend was hij wakker geworden en had ze daar gewoon aangetroffen. In elk vertrek op de eerste twee verdiepingen zaten vrouwen en stonden wachters voor de deur. Het had een poosje geduurd voor hij besefte dat ze het gebouw wilden gebruiken als Dak van hun krijgsgenootschap in Rhuidean, maar dat ze er ook op rekenden dat Rhand er zou blijven. Feitelijk waren ze bereid elk door hem gekozen gebouw als hun Dak te gebruiken. Daarom was hij gedwongen in een ander gebouw met de stamhoofden te spreken. Het enige dat hij had weten te bereiken, was de afspraak dat de Speervrouwen de verdieping waar hij sliep niet zouden betrekken; ze hadden dat heel amusant gevonden. Zelfs de car’a’carn is geen koning, herinnerde hij zich wrang. Hij was al twee keer naar een hogere verdieping verhuisd, omdat er meer en meer vrouwen kwamen wonen. Vergeefs probeer de hij te berekenen hoeveel er nog konden komen voordat hij op het dak belandde.
Daar dacht hij liever aan dan aan zijn ontmoeting met Moiraine, die hem zo uit z’n tent had weten te lokken. Het was niet zijn bedoeling geweest zijn plannen te vertellen, niet voordat de Aiel zouden op trekken. Ze wist precies hoe ze op zijn gevoel kon spelen, hoe ze hem zo kwaad kon krijgen dat hij meer zei dan hij kwijt wilde. Vroeger was ik nooit zo snel boos. Waarom is het zo moeilijk kalm te blijven?
Nou ja, ze kon hem toch niet meer tegenhouden. Hij dacht ten minste van niet. Hij moest zich blijven voorhouden in haar aanwezigheid voorzichtig te zijn. Zijn steeds grotere kundigheden maakten hem af en toe zorgeloos, maar ook al was hij nu veel sterker, ze wist nog steeds meer dan hij, zelfs na de lessen van Asmodean. In zekere zin was het feit dat hij zijn plannen aan Asmodean vertel de veel minder belangrijk dan dat hij zijn bedoelingen aan de Aes Sedai onthulde. Voor Moiraine ben ik nog steeds een schaapherder die ze voor de doeleinden van de Toren kan gebruiken, maar voor Asmodean ben ik de enige tak waaraan hij zich boven het ravijn kan vastklampen.
Het was vreemd te bedenken dat hij een Verzaker waar schijnlijk meer kon vertrouwen dan Moiraine. Niet dat hij hen beiden echt vertrouwde. Als Asmodeans binding aan de Duistere hem had afgeschermd voor de smet in saidin, moest er ook een andere manier bestaan om hetzelfde te bereiken. Of om saidin te zuiveren. Het probleem was dat de Verzakers voordat ze naar de Schaduw overliepen, tot de machtigste Aes Sedai in de Eeuw der Legenden hadden behoord. Dat was een tijd waarin zaken waar de Witte Toren alleen maar van kon dromen, heel gewoon waren. Als Asmodean geen manier kende, bestond die waarschijnlijk niet.Er moet iets zijn. Er moet iets tegen bestaan. Ik kan toch niet gewoon rustig af wachten tot ik krankzinnig word en sterf. Dit was dwaas. De Voorspellingen hadden een afspraak voor hem geregeld bij Shayol Ghul. Hij wist niet wanneer, maar daarna hoef de hij zich over zijn krankzinnigheid geen zorgen meer te maken. Hij huiverde en dacht erover zijn dekens over te slaan. Het zwakke geluid van zacht gelaarsde voetstappen in de gang deed hem overeind schieten. Ik had het ze toch gezegd! Als ze nu al niet...!