‘Wat doe jij in het leven?’ vroeg ze. ‘Behalve uit concerten weglopen en als een woesteling met sleden rijden?’
Zijn lach weergalmde door de diepe stilte van de nacht. Ze waren buiten de stad, aan de rand van het bos, waar de sneeuw als een zilveren tafelkleed de grond bedekte en de bomen achter hen als een donker, haveloos leger bijeenstonden en met elkaar fluisterden.
‘Voor alle duidelijkheid,’ zei hij, ‘ik ben niet uit het concert weggelopen. De tsaar beval me weer aan het werk te gaan.’
‘O.’
‘En wat sleden betreft, ja, ik rijd graag snel als ik een goed paard tussen de lamoenstokken heb.’ Hij leunde iets dichterbij, en ze kon zijn adem van zijn lippen zien opstijgen in de vrieskou.
‘Wat doe je?’ vroeg ze weer.
‘Ik ben werktuigbouwkundige.’
‘Werktuigbouwkundige? Bedoel je dat je dingen maakt?’
‘Ja, dat klopt. Ik maak dingen.’
Ze kon de glimlach in zijn stem horen – hij lachte om haar. Ze ging rechtop zitten, zodat ze hem dwong zich om te draaien op de bank naast haar. Nu kon ze zijn gezicht zien.
‘Wat voor dingen?’
‘Tunnels.’
‘Tunnels? Wat voor soort tunnels?’
‘Voor water. Voor riolering. Voor leidingen. Maar ik heb ze ook door bergen gebouwd. Voor treinen.’
Ze was sprakeloos. Ze had nooit eerder in haar leven iemand ontmoet die zoiets constructiefs deed.
‘En voor de lol pruts ik met machines,’ ging hij verder. ‘Ik vind het leuk om iets met metaal te doen.’
Ze staarde naar zijn zilverachtige gezicht en zag de woorden over zijn lippen glijden alsof ze niets waren. Ik heb ze ook door bergen gebouwd. Zulke kleine woorden voor zoiets groots. Ze kon wel huilen van afgunst. Op deze koude winteravond onder een harde, meedogenloze maan had ze zich het liefst in de sneeuw geworpen om het uit te brullen.
In plaats daarvan zei ze: ‘Wat interessant.’
Maar hij moest iets in haar stem hebben gehoord of in haar gezicht hebben gezien, want hij keek haar een lang moment onderzoekend aan, terwijl het paard zijn hoofd optilde en zijn oren in de richting van het zwarte bos spitste, alsof het iets had gehoord.
‘Pianospelen zoals jij dat doet, is een zeldzaam talent,’ zei Jens zacht. ‘Je bent nog jong, maar je speelt met je hele hart en je hele ziel.’
Ze wendde haar blik af.
‘Je moet heel hard hebben gewerkt,’ zei hij, ‘om zo goed te worden.’
‘Je kunt dat geen werken noemen. Niet echt werken. Niet als tunnels bouwen.’
‘Valentina.’ Hij raakte haar arm aan. Zijn gehandschoende hand was buiten de vacht, terwijl die van haar eronder lag, dus het kon nauwelijks als een aanraking gelden, maar ze was zich er toch van bewust en ze draaide zich opzij om hem aan te kijken. ‘Valentina, wat denk je dat de mensen meer plezier bezorgt? Een tunnel of muziek? Wie denk je dat het hart lichter maakt en het doet zingen? Beethoven of Brunel?’
Ze lachte en voelde een golf van dankbaarheid jegens deze ongetemde Viking die haar zomaar had meegevoerd naar de grote verlatenheid om naar de sterren te kijken. ‘Wie is Brunel?’
‘Een Engelse ingenieur. Isambard Kingdom Brunel.’
Het was de manier waarop hij het zei. Het ontzag in zijn stem.
‘Is hij goed?’ vroeg ze.
‘Hij was een van de grootsten.’
Ze knikte. ‘Ik ben jaloers.’
‘Weet ik.’
Hij streek opnieuw langs haar arm met de aanraking die nauwelijks een aanraking was. ‘Vrouwen krijgen geen kansen,’ erkende hij, ‘om nuttig te zijn. Maar dat zal veranderen, Valentina, als we het tijd geven.’
‘Maar ik héb geen tijd,’ zei ze heftig.
Het overviel hem. Ze kon dit aan de plotselinge strakheid van zijn kaak zien, maar ze kon de woorden niet binnenhouden. ‘Hoe zou jij je voelen als je de hele dag thee moest drinken en jurken en sieraden moest bewonderen? Je verstand zou smelten, dat zweer ik. Ik wil iets anders doen… méér. Ik ben geen matrjoesjka-poppetje, ik wil niet alleen maar een ornament zijn. Ik wil vieze handen en een uitgeput hoofd en…’
Er klonk een geluid uit het bos. Het geluid van paarden, het naderen van zware wielen, alsof iets zich een weg baande tussen de bomen door. Zonder één woord te zeggen pakte Jens de leidsels en bracht het slaperige paard in beweging. De slee gleed uit het maanlicht, de diepe schaduwen in.
De kar kwam moeizaam het bos uit gereden. Hij bewoog zich log naar de met sneeuw bedekte weg, als een groot, gebocheld dier, getrokken door twee aftandse, zware paarden die hijgden toen ze de kar het maanlicht in sleepten. Achter de kar sjokten over de hobbels en richels vijf mannen die hun schouders tegen de achterklep zetten als het te moeizaam ging. Valentina vond dat ze eruitzagen alsof ze al heel lang aan het lopen waren.
De Viking bekeek de gestalten aandachtig. In het donker kon ze hem niet zien, maar ze voelde dat hij scherp oplette. Zijn hand greep haar arm, maar er hoefde haar niets te worden verteld. Verroer je niet. De man vooraan, degene die de paarden leidde, droeg een geweer. Hij schreeuwde bevelen naar de mannen achteraan, maar ze kon hem niet verstaan. Jens boog zich dicht naar haar toe, zodat zijn adem intiem over haar wang streek.
‘Ze zullen weggaan,’ fluisterde hij, ‘zodra ze de kar op de weg hebben gekregen.’
Ze knikte, en durfde haar blik even van het geweer af te wenden. De Viking was zo dichtbij dat ze zijn hart kon voelen bonzen. Hij was niet meer dan een donkere schaduw, onzichtbaar in het zwarte bos, maar ze kon zijn ademhaling horen. In en uit. Stabiel als een rots. Het stelde haar gerust.
‘Waarschijnlijk jagers,’ zei hij zacht.
Waarschijnlijk niet, dacht ze, maar ze zei niets.
‘Op weg naar huis,’ voegde hij eraan toe.
‘Met wel wat veel vlees.’
Hij gaf een soort grom, alsof ze hem had geslagen. Ze wisten allebei dat er geen elandenvlees in die kar lag. De wind rukte aan het dekzeil dat op de vracht lag en met touwen was vastgebonden, en wat eronder lag, zag er omvangrijk uit. De paarden zwoegden om hun vracht omhoog te slepen naar de weg, en de mannen duwden tegen de achterzijde, terwijl de man vooraan hard aan de leidsels trok. Het deed Valentina verdriet iemand zo ruw met de mond van een paard te zien omgaan, maar opeens klonken er vloeken door de stilte.
Jens zag het eerder aankomen dan zij.
‘Hij gaat kantelen,’ waarschuwde hij.
Het gewicht in de kar was verschoven. Een van de paarden probeerde uit de lamoenstokken te steigeren, met hoeven die wild spartelden, maar de mannen vochten hard, duwden en trokken tot ze de kar ten slotte tegen wisten te houden en over de met stenen bezaaide helling naar de weg omhoog wisten te krijgen. Met een schok kwam de kar op de met sneeuw bedekte grond terecht, en de mannen leunden hijgend tegen de wielen. Op dat moment besloot het paard van Jens om de uitgeputte trekdieren met een hinnik te begroeten. Jens trok de teugels aan en vloekte binnensmonds.
‘Valentina.’ Hij sprak zacht, zonder een spoor van paniek in zijn stem. ‘Niets zeggen.’
De man aan de voorzijde van de kar stapte snel naar de rand van het bos, op zoek naar de bron van het geluid, het geweer in de aanslag.
‘We zijn hier,’ riep Jens.
De man draaide zich direct in hun richting. Ze kon het geknerp van zijn voetstappen in de sneeuw horen. Het viel samen met het bonzen van haar hart.
‘Trek je capuchon over je gezicht,’ mompelde Jens zonder zijn blik van de man af te wenden.
Ze trok de bevervacht diep over haar gezicht, zodat er slechts een klein gaatje overbleef. Ze hoorde dat de haan van het geweer werd gespannen terwijl de voetstappen dichterbij kwamen en toen stopten. Jens’ hand schoof onder de vacht en greep haar hand.
‘Dobri vetsjer,’ riep hij. ‘Goedenavond, vriend. De dame en ik maken een rustig sledetochtje. We zijn niet geïnteresseerd in waar jullie mee bezig zijn, wat dat ook mag wezen.’
Tot haar verbazing schoot de man hard in de lach, terwijl hij een vrolijke klap gaf op de schoft van het paard van Jens. Valentina probeerde adem te halen door het kleine gaatje, maar haar longen waren vergeten hoe ze dat moesten doen.