Выбрать главу

Hij keek even over zijn schouder naar het paleis, wilde iets zeggen, maar knikte alleen maar. ‘Het was me een genoegen.’

Zo formeel? Opeens zo correct? Zijn gezicht was niet het gezicht dat haar zo aandachtig had bekeken, daar bij het bos. Was dat wat een feest aan het hof met iemand deed? Maakte dit iemand tot een ander?

‘Ik wens je veel succes met je tunnels,’ begon ze, niet wetend wat ze anders moest zeggen.

‘Dank je.’

‘Zal ik je eens wat zeggen?’

‘Ja, graag.’

Zijn voeten bewogen nog geen centimeter, maar toch voelde ze hem dichterbij komen. In haar hoofd. Hij raakte haar bijna aan.

‘Ik weet net zoveel van tunnels,’ zei ze, ‘als jij van sterren.’

Zijn lange, elegante neus snoof even.

Dus zei ze tegen hem: ‘Ik weet misschien niets van de scheikunde en biologie die ik nodig heb, maar ik ken wel de sterren.’

Ze wilde dat hij zou lachen, maar hij staarde haar aan, met een vragende blik. ‘Waarom moet jij in hemelsnaam iets van scheikunde en biologie weten?’

‘Ik wil verpleegster worden.’

Hij lachte niet. Daar was ze hem dankbaar voor.

Hij keek haar onderzoekend aan en ze had geen idee wat er achter die donkergroene ogen omging. Ze zag hem zwaar ademhalen.

‘Mijn vriend is arts.’ Hij sprak behoedzaam. ‘Hij zegt dat je om verpleegster te kunnen worden heel taai moet zijn, om goed met bloed en wonden om te kunnen gaan. En je moet hard werken.’

‘Ik kan hard werken.’

Hij glimlachte langzaam, waarbij één mondhoek verder omhoog krulde dan de andere. ‘Dat geloof ik.’

‘Ik zal niet bezwijmen bij de aanblik van bloed. En ik kan taai en flink zijn.’

‘Misschien moet je aan dat punt nog wat werken.’

‘Geloof me, ik kan het.’

Hij sprak haar niet tegen. Ze stak haar kin in de lucht en begon haastig naar de fraaie ingang te lopen.

‘Valentina!’

Ze draaide zich om. Hij stond er nog steeds, als de mast van een Vikingschip, lang en recht. De nachtlucht wervelde om hem heen. Ze stond tegen de wind in te kijken.

‘Mag ik bij je op bezoek komen?’ vroeg hij.

Ze liet hem niet eens wachten, deed niet alsof ze erover na moest denken. ‘Dat mag je.’

‘Ik heb van deze avond genoten.’

‘Zelfs van de geweerschoten?’

‘Vooral van de geweerschoten.’

Ze wist precies wat hij bedoelde.

De enorme vuurpotten voor het Anitsjkovpaleis brandden met vlammen die aan de duisternis likten en deze feloranje kleurden. Honderden koetsiers, met hun baard stijf van het ijs, warmden hun handen voortdurend bij de potten en keerden slechts met tegenzin om wanneer ze door een vertrekkende gast naar hun rijtuig werden teruggeroepen.

Arkin keek hoe de sabels en tiara’s de stoep van het paleis afdaalden. Zo duur, zo opzichtig, zo waardeloos. Vlinders om te vertrappen. Vergelijk dat eens met mensen als de vrouw van Sergejev. Hoogzwanger maar nog steeds ploeterend om een hongerloontje te verdienen. Hadden deze vlinders dan geen geweten? Maar het waren niet de vrouwen in wie hij vanavond geïnteresseerd was, het waren de mannen. Eén man in het bijzonder.

Premier Stolypin.

Arkin had zijn chauffeursuniform aangetrokken, ook al woonde minister Ivanov het bal vanavond niet bij. Het uniform maakte hem onzichtbaar tussen alle andere chauffeurs en koetsiers, en hij hoefde niet meer te zijn dan een van de schaduwen van de nacht die van het dikke, blauwe ijs van de Neva opstegen.

Het incident eerder deze avond in het bos had hem nerveus gemaakt. Was het een voorteken? Een voorteken dat vanavond alles fout zou gaan? Het was de eerste keer dat hij was betrapt bij het vervoer van de geweren, en hij had zich moeten bedwingen. De open ruimten daar maakten hem altijd schrikachtig. Een snelle kogel, twee lichamen in de sneeuw – dat had gegarandeerd stilzwijgen betekend, maar de politie was onvermijdelijk komen rondsnuffelen en had de karrensporen tussen de bomen ontdekt. Nee, slechts een paar schoten over het hoofd van het verwende grietje in de slee, dat was voldoende. Maar toch. Hij klemde zijn kaken opeen en zei tegen zichzelf dat hij niet in voortekens geloofde.

Er ontstond enige beweging in de groepjes rond de vuurpotten, en Arkin reageerde snel. Hij bewoog zich onopvallend in de richting van het paleis. Een belangrijk iemand ging het bal verlaten, iemand die de geroutineerde koetsiers kon bewegen op te houden met wodka drinken en zich om te draaien om te kijken. De lange gestalte van premier Pjotr Stolypin kwam met drie anderen de trap af: twee jongemannen in felgekleurde uniformen en een knappe jonge vrouw met witblond haar en een grote, lachende mond. Dit drietal was voor Arkin van geen belang. Hij zag alleen maar Stolypin.

Arkin reikte naar de zak die met een haak aan zijn riem hing, onder de jas van zijn uniform. Dit is een politieke zaak, hield hij zichzelf voor. Politiek. Deze man brengt verschrikkingen teweeg onder het volk van Rusland. Zestigduizend. Dat was het aantal politieke gevangenen dat hij in de eerste drie jaar van zijn ambt had laten executeren of tot dwangarbeid had veroordeeld. Nog eens tientallen duizenden boeren werden voor veldtribunalen gebracht toen Stolypin decreteerde dat alle boerencommunes moesten worden ontmanteld. Honderden kranten en vakbonden werden verboden omdat hun doelstellingen niet overeenkwamen met die van Stolypin.

Ik vecht tegen de revolutie.

Deze woorden van de premier stonden in zijn ziel gebrand. Hoe vaak Stolypin ook beweerde dat hij vóór hervormingen was, of hoeveel leugens er ook over zijn lippen kwamen, hij geloofde dat de enige weg voorwaarts via rigoureuze onderdrukking liep. Arkin had de gevolgen van dit alles om hem heen gezien. Hij had ’s nachts de kreten gehoord, het verdriet gezien, de zweep op de rug van de arbeiders gevoeld. De actie van vanavond zou een dienst aan Rusland zijn. Als hij zelf omkwam…

Hij schudde alles van zich af en bleef zwijgend in de zwarte schaduw van een auto staan. Hij bracht zijn arm in de zak en stak de lont aan. Op slag schoot zijn hartslag omhoog, en hij wist dat hij twee minuten had. Honderdtwintig seconden. Niet meer.

Dit is een politieke zaak.

Maar in zijn hoofd verscheen een beeld van zijn vader, een forsgebouwde boer, die een twistgesprek voerde met een grote beer van een kerel die naar de landelijke provincies was gekomen om een dorpsvergadering toe te spreken. Die grote man was Stolypin. Het volgende beeld was dat van vuurrode vegen die over een huid vol diepe striemen in het zand sijpelden, van zijn vaders handen die van pijn tot vuisten waren gebald, van zijn rug die doorboog bij elke zweepslag met de knoet. Die schande, niet voor hemzelf maar voor zijn vader, zou nooit verdwijnen.

Dit is niet persoonlijk, dit is een politieke kwestie.

Iedereen wist dat premier Stolypin voortdurend een kogelvrij vest droeg en zich met veiligheidsmensen omringde, want dit zou niet de eerste aanslag op zijn leven zijn. Arkin kon zien hoe ze zich als kakkerlakken verdrongen rond het rijtuig dat was voorgereden, met een stel paarden dat zwaar in de koude lucht dampte. Arkin had een auto verwacht, maar het maakte geen verschil. De jonge mensen stapten erin terwijl andere auto’s en rijtuigen heen en weer reden, met chauffeurs en koetsiers die zich verdrongen.

Honderdtwintig seconden.

De lichten uit het paleis wierpen lange schaduwen en vervormden de contouren van het rijtuig toen Arkin dichterbij drong. De premier stapte via het trappetje naar binnen, bulderend van het lachen.

Honderd seconden.

De zak siste in zijn greep en hij rook een schroeilucht toen de vezels van de lont verder brandden. Nu Stolypin veilig en wel in het rijtuig was opgeborgen ontspanden de bewakers zich en begonnen naar voren te lopen. Arkin glipte dichterbij in de donkere schaduw aan de achterkant, wierp de zak onder het rijtuig en stapte snel weg.

Vijfenzeventig seconden.

Hij telde elke tik van de klok in zijn hoofd.