Выбрать главу

‘Kom eruit,’ beval Jens.

Maar de jongen hield een hond in zijn armen. Of liever gezegd, de kop van een hond. Het grote bruine lijf lag onder water maar Aleksej had de kop boven het ijs getild om het dier te laten ademhalen. Hij streelde de natte snuit en plukte wier uit zijn ogen.

‘Aleksej, laat dat. Hij is dood.’

‘Nee.’

‘Kom uit het water. Je vriest nog dood.’

‘Nee.’

Aleksej was hem nooit eerder ongehoorzaam geweest. Jens sprong uit het zadel en hees het levenloze dier uit het water. Het was een grote hond met een ruige bruine vacht en witte, jonge tanden. Hij lag slap in zijn armen, zodat zijn kleren doorweekt raakten, en terwijl Aleksej nog steeds een van de drijfnatte oren vasthield, waadden ze naar de kant.

‘Ik wil hem mee naar huis nemen,’ zei Aleksej.

‘Waarom?’

De jongen drukte de doorweekte kop tegen zijn borst. ‘Als ik doodga in een rivier, wil ik ook dat iemand me begraaft.’

Daar kon Jens niets tegen inbrengen. Hij gespte de hond met zijn riem op de pony vast en hees Aleksej toen op Hero en ging zelf achter het kind zitten. Hij sloeg zijn jas om het bibberende kind heen en reed snel.

‘Oom Jens, heb jij ooit een hond gehad?’

‘Ja. Toen ik klein was, had ik een sledehond. Die was een en al hart en tanden. Ik heb nog een paar littekens die me aan hem herinneren. Iedere jongen zou een hond moeten hebben.’

Het hoofdje knikte, draaide zich toen snel om en keek hem verlangend aan.

Jens zuchtte. ‘Ik zal eens met je moeder praten.’

14

Jens ging bij Valentina op bezoek, zoals hij had beloofd. Hij stond op de stoep en voelde zich net zo opgelaten als de eerste de beste boerenkinkel met stro in zijn haar. Het was lachwekkend. Hij had met de chicste dames van Sint-Petersburg gedronken en gedineerd zonder ook maar met zijn ogen te knipperen, behalve om met hen te flirten. Maar dit jonge meisje maakte dat zijn voeten te groot en zijn schouders te breed voelden, alleen maar door de manier waarop ze met haar hoofd op die hals van haar draaide en hem met haar fluweelbruine ogen iets te lang aankeek. Er lag muziek in haar bewegingen, die anderen log en onhandig deden lijken. Zelfs in de slee, in de manier waarop ze zich van de smerige vloer had opgericht en weer op de bank naast hem was gaan zitten, even licht als de adem van een zomerbriesje op de Neva.

Er werd opengedaan door een huisknecht in livrei, die hem binnenliet in de ontvangstzaal. Werkelijk heel indrukwekkend. Jens keek om zich heen naar de vergulde kroonluchter en de marmeren beelden in de nissen in de muren. Russen stelden hun rijkdom graag even opvallend tentoon als een pauw die zijn staart openvouwt.

‘Juffrouw Valentina is op dit moment in gesprek. In de blauwe salon.’

De huisknecht was een pezige kerel met een smal gezicht en uitzonderlijk grote handen. Jens gaf hem zijn kaartje.

‘Wilt u haar alstublieft mededelen dat ik er ben?’

De huisknecht verdween. Dus ze was in gesprek. Misschien een vriendin van school? Het was bij de dames van Sint-Petersburg heel gewoon om ’s ochtends naar elkaars huizen te rijden om hun visitekaartje af te geven, en dan ’s middags bij elkaar op de thee te gaan, gevolgd door een reeks afspraken en feestjes in de avond. Het was niets bijzonders als een vrouw zes of acht keer per dag een andere jurk aantrok. Jens dacht aan Valentina’s woorden in het maanlicht: Ik wil iets anders doen… méér. Hij kon het haar niet kwalijk nemen. Maar om nou verpleegster te willen worden? Dat was iets heel anders.

‘Juffrouw Valentina kan u nu ontvangen.’

Hij stapte de blauwe salon binnen. Die was waarschijnlijk blauw gemeubileerd, maar hij merkte het niet op – hij had alleen maar oog voor Valentina. Voor haar slanke gestalte die op een brokaten sofa zat, met haar handen rustig in haar schoot, haar rug recht, té recht. Hij had het gevoel dat er iets was wat haar ongemakkelijk maakte. Was het omdat hij onverwachts langskwam? Toch glimlachte ze naar hem, stond op en reikte hem haar hand.

‘Wat aardig van u om op bezoek te komen.’

Haar manier van doen was formeel, alsof ze nooit op een ijzige weg in het donker tegen zijn borst had gelegen.

‘Ik hoop dat alles goed met u gaat.’

‘Heel goed, dank u,’ antwoordde ze. ‘Hoewel ik het de laatste dagen erg koud heb gehad.’

Haar donkere ogen bleven hem iets langer aankijken dan strikt noodzakelijk was, met een plagerige twinkeling erin. Toen draaide ze zich met veel geritsel van zijde om.

‘Laat me u voorstellen aan kapitein Tsjernov.’

Pas toen merkte Jens de andere man in de kamer op. Een blonde kapitein van de huzarengarde. Een breed, knap gezicht, vol zelfvertrouwen dat voort moest zijn gekomen uit het doden van mensen. Jens had het eerder bij militairen gezien, dat geloof in hun eigen onoverwinnelijkheid nadat ze een veldslag hadden overleefd. Maar vandaag hing er geen stank van bloed aan hem en was hij een indrukwekkende figuur in zijn onberispelijke uniform en blinkend gepoetste laarzen. Jens boog beleefd en bedacht dat hij hem graag in een van zijn tunnels aan het werk zou willen zetten. Hem een beetje vies zou willen laten worden.

Valentina glimlachte naar de kapitein. ‘Dit is Jens Friis. Hij is ingenieur. Ik geloof dat jullie elkaar gisteravond op het bal hebben ontmoet.’

‘O ja?’ zei kapitein Tsjernov. ‘Ik herinner het me niet.’

‘Begrijpelijk,’ antwoordde Jens. ‘Het was erg vol in de zalen.’

Maar ze herinnerden het zich allebei. Jens kon het in de ogen van de ander zien. Dat moment toen Jens was gearriveerd met een glas limoenlimonade en hij Valentina onder de neus van de kapitein had weggekaapt. Tsjernov was het niet vergeten.

Ze gingen zitten op stoelen met een hoge rugleuning, en een dienstmeisje serveerde hun thee in flinterdunne porseleinen kopjes met bewerkte gouden randjes. Als van een poppenserviesje. Jens had het zijne gemakkelijk in zijn hand kunnen vermorzelen. Valentina leidde het gesprek langs veilige paden: ze praatte over de nieuwste restaurants op de Nevski Pros pekt, begon vervolgens over de laatste nieuwtjes inzake prins Feliks Joesoepov, erfopvolger van de rijkste familie van Rusland, die onlangs van de universiteit van Oxford was teruggekeerd naar het Mojkapaleis. Ze noemde het laatste optreden van Ksjesins -kaja bij het ballet. Maar ze verveelde zich. Jens kon het zien in de stijve houding van haar schouders. Dus was hij vol belangstelling toen ze zich met grote, onschuldige ogen tot Tsjernov richtte.

‘Zegt u eens, kapitein, gaat u wel eens jagen?’

Een eenvoudige vraag, maar Jens hoorde de ondertoon in haar stem. De kapitein was echter jong en had nog niet geleerd te luisteren naar wat vrouwen achter hun woorden zeiden.

Tsjernov boog zich naar voren met het belachelijke kopje op zijn knie. ‘Inderdaad.’ Hij schonk haar een brede glimlach, in afwachting van haar goedkeuring. ‘Ik heb vorig jaar deelgenomen aan de jachtpartij van de tsaar met de Amerikaanse ambassadeur.’

‘Was dat niet die keer dat bijna al het wild in het bos is afgeslacht?’ vroeg Jens minzaam.

‘Ja.’ Tsjernov knikte naar Valentina, zich niet bewust van wat er gebeurde. ‘Tachtig herten en honderdveertig wilde zwijnen. Geen slechte buit voor een dag. Ik heb aan mijn muur in de kazerne een schitterend gewei hangen van een van de dieren die ik heb neergelegd.’

‘Wat knap van u,’ zei Valentina.

Het gesprek stagneerde. Te laat besefte de kapitein dat hij op het verkeerde been was gezet. Jens liet Tsjernov zwelgen in zijn met bloed besmeurde valkuil, hij strekte zijn lange benen uit en volstond met het bestuderen van de manier waarop Valentina’s haar in glanzende golven over haar schouders viel. Donkerder dan de nachtelijke hemel. Naar achteren gehouden door clips met parels, haar oren nog net zichtbaar, als zachte, tere schelpen.