Er klonk geen geluid van beneden haar, maar ze kon voelen dat ze allemaal naar haar keken. Het gezicht van de priester was gerimpeld als de schil van een oude appel, maar ze dacht niet dat hij veel ouder was dan haar vader. Ze glimlachte naar hem. Haar wangen voelden stijf.
‘Dank u, maar ik moet nu gaan. Ik wilde u alleen maar de aardappels brengen die buiten waren gevallen.’
Zelfs in haar eigen oren klonk het onnozel. Dus toen hij opzij stapte, holde ze haastig de trap op. De mannen bij de vuurkorf weken uiteen om haar door te laten en ze liep in een snel tempo de straat uit. Ze was zich bewust van hun ogen die haar volgden, en ze vroeg zich af wie hen vandaag kwam toespreken. En wat voor plannen hij had.
De voordeur sloeg met een klap dicht, zodat Valentina opschrok. Er trok een golf koude buitenlucht over de overloop boven en ze hield op met heen en weer lopen. Ze tuurde over de balustrade naar de verdieping eronder. Jens was zich niet van haar aanwezigheid bewust en rende met twee treden tegelijk de trap op, met het licht van de gaslamp schitterend op zijn vuurrode haar, alsof het werd aangetrokken door de energie die in hem school. Zijn hand schoot over de trapleuning omhoog, snel en doelbewust. Kwam hij altijd zo van zijn werk thuis? Zo vol leven?
‘Hallo Jens.’
Hij bleef staan en wierp een blik omhoog. Zodra hij haar zag, veranderden zijn ogen. Er verschoof iets in hem. Zijn mond ging open alsof hij iets wilde zeggen, maar er kwam geen geluid over zijn lippen. Hij sprong de laatste treden op en kwam naar voren tot hij haar bijna kon aanraken. Maar net niet helemaal. Ze merkte dat op, de manier waarop hij de afstand tussen hen wist te bewaren. Zijn ogen keken haar onderzoekend aan.
‘Is er iets aan de hand?’ vroeg hij snel.
‘Nee. Ik wilde alleen even met je praten.’
Zijn blik was nog steeds op haar gezicht gericht.
‘Hoe ben je hier binnengekomen? Je duikt als een soort toverfee voor de deur van mijn appartement op.’
Ze schoot in de lach, zag zijn blik naar haar mond gaan.
‘Je conciërge heeft me binnengelaten. Ik heb tegen hem gezegd dat ik je nichtje ben.’
Hij glimlachte, met een geamuseerde trek rond zijn mond die haar voor dat moment weer terugvoerde naar hun dans, samen op het bal.
‘Geloofde hij je?’ vroeg hij.
‘Ik denk het wel. Hij zei dat ik hier op de overloop in de warmte kon wachten, in plaats van buiten op het trottoir.’
‘Dan is die sukkel nog dommer dan ik dacht.’
‘Waarom?’
‘Omdat jij veel te mooi bent om een nichtje van me te kunnen zijn.’
De woorden troffen haar onverwachts. Hij lachte niet, hij sprak ze achteloos in de stille, stoffige lucht terwijl hij langs haar heen liep om de deur van zijn appartement van het slot te doen. Het gebouw was al oud, met ingewikkeld sierpleisterwerk en een barokke uitbundigheid aan sierlijsten en houtsnijwerk, maar het was nu wat aftands, de gloriedagen waren allang vervlogen. Zelfs de lucht was oud en muf, alsof deze door te veel mensen in de loop van te veel jaren was ingeademd. Valentina was geschokt dat een man met zulke moderne ideeën in zo’n ouderwets appartementengebouw wilde wonen.
Hij deed de deur met een zwaai open. ‘Heb je zin om binnen te komen?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Misschien kan ik dat maar beter niet doen.’
‘Uiteraard.’ Hij knikte hoffelijk. ‘We moeten je reputatie niet in de waagschaal stellen, hè?’
Hij lachte haar uit, onder zijn beleefde manier van doen.
‘Misschien,’ zei ze, met een zwiep van haar donkere haar, ‘zou het toegestaan zijn… als je nichtje, begrijp je.’
De groene ogen werden nog groener. ‘Als mijn nichtje,’ herhaalde hij.
Ze stapte langs hem heen het appartement binnen.
Ze had nog nooit zo’n kamer gezien. Het meubilair was allemaal van blank, honingkleurig hout, met zulke rechte lijnen dat ze even dacht dat het nog niet af was. De vloer was van geschuurde grenen planken met kleurige kleden erop, en voor de haard lag een groot kleed van een langharige vacht, zo romig als een schaal melk. Aan de muren hingen ingelijste foto’s van rendieren in sneeuwlandschappen. Ze moest zich bedwingen om niet te staren.
‘En, nícht, kan ik je een kopje thee aanbieden?’
‘Nee Jens, dank je wel. Ik kan niet lang blijven.’
Hij nam haar beide gehandschoende handen in de zijne en hield ze vast. Hij bekeek ze. ‘Zulke kleine handen.’ Zijn vinger gleed over de palm van haar hand. ‘En toch zoveel talent erin.’
Ze schudde haar hoofd. Haar longen voelden alsof ze gloeiend heet werden.
‘En,’ zei hij, ‘wat is het waarover je me wilde spreken?’ Hij liet haar niet los.
‘Je zei dat je een vriend hebt die dokter is.’
‘Ja, dat klopt.’
‘Ik heb zijn hulp nodig.’
Hij greep haar handen nog iets steviger vast. ‘Ben je ziek?’
‘Nee, nee, dat is het niet.’
‘Wat voor hulp zoek je dan?’
Ze vertelde hem over de ziekenhuizen. Het kwam er allemaal tegelijk uit, alles over de misprijzende blikken achter de bureaus. De afwijzingen. Ze vertelde hem dat ze haar allemaal als ‘ongeschikt voor de verpleging’ beschouwden. Ook al hadden ze verpleegsters nodig, toch vertrouwde geen van hen haar.
‘Zelfs onze eigen huisarts wil me niet helpen.’
Ze vertelde Jens hoe boos het haar had gemaakt en dat ze het liefst haar hoofd op de tafel had gelegd om het uit te schreeuwen van frustratie, maar dat ze in plaats daarvan helemaal de stad door was gelopen naar deze met bomen omzoomde laan om hem daar op te wachten. Hij luisterde zonder haar te onderbreken en toen ze klaar was zei hij niet dat ze haar plannen moest opgeven. Dat had ze gevreesd: dat zijn stem zich bij alle andere zou voegen, dat hij zou proberen haar toekomst uit haar vingers te trekken zonder te beseffen hoe belangrijk die voor haar was. Maar hij deed het niet.
‘Kom,’ zei hij kortaf, ‘dan gaan we met dokter Fedorin praten.’
‘Spasibo. Dank je wel.’
‘Hij zal helpen, zelfs als dit betekent dat ik moet beloven hem de volgende maand met kaarten te laten winnen. Maar’ – hij boog zich nog dichter naar haar toe en keek haar onderzoekend aan – ‘weet je zeker dat je dit wilt?’
Ze knikte. ‘Ik weet het zeker.’
‘Heel goed. Laten we dan maar met die ouwe kwakzalver gaan praten.’
‘Mag ik mijn handen terug?’
Hij keek er verbaasd op neer. Alsof ze op de een of andere manier nu van hem waren.
‘Als dat moet.’ Hij bracht één hand omhoog naar zijn lippen en boog er formeel overheen. ‘Op de toekomst van sanitarka Ivanova, zuster Ivanova.’
Ze vond het moeilijk om niet van deze man te houden.
Toen ze arriveerden zat doktor Fedorin op de vloer van zijn salon kaart te spelen met zijn dochtertje van vijf en hij krabde in zijn bakkebaarden om zich te concentreren.
‘Neem me niet kwalijk dat ik niet opsta. Mijn kleine Anna is bezig me in te maken.’
Het kind lachte naar hen en hield haar kaarten stevig tegen haar kin gedrukt. ‘Ik heb papa één spelletje laten winnen.’ Maar ze kraaide van plezier toen hij zijn laatste kaart speelde en zij die prompt aftroefde. Haar gretige handjes grepen de berg gesuikerde amandelen waarmee ze hadden gewed en Jens lachte en woelde door haar donzige blonde haar.
‘Anna, je vader is de slechtste kaartspeler van heel Petersburg, en jij zult een van de beste worden.’
Ze wipte een amandel in de mond van haar vader, klopte hem troostend op de wang en holde met haar buit naar een bank bij het raam. De dokter liet wijn serveren.
‘En, wat kan ik voor jullie doen?’ Hij bekeek zijn gasten belangstellend.
Jens stelde haar voor. ‘Dit is Valentina Ivanova. Ze heeft jouw hulp nodig, waarde vriend. Ze wil een opleiding volgen tot verpleegster, maar de ziekenhuizen hebben haar afgewezen als “ongeschikt”.’
‘Ben je dat?’ De dokter richtte zich tot Valentina.
‘Ben ik wat?’