‘Dat de broer van uw vrouw buitensporige speelschulden had. Dat zij in haar testament haar geld aan hem heeft nagelaten om die schulden af te betalen.’ Hij sprak zacht. ‘Dat u, excellentie, verstandig moet investeren om zo’n verlies te compenseren. Het moet een klap voor u hebben betekend.’
Hij bedoelde het geld; hij bedoelde niet haar dood. Hij kon het niet over haar dood hebben. Die stak als een scherf glas in zijn keel.
Davidov blies een pluim rook in de sneeuw en zag hoe deze zich rond de vallende vlokken krulde. ‘U bent opmerkelijk goedgeïnformeerd,’ zei hij stijfjes.
‘Excellentie, we doen zoals we hadden afgesproken. U kunt dit comité naar uw hand zetten. Daar bent u goed in.’
Daar liet hij het bij. Er was genoeg gezegd. Hij begon het land weer met grote passen op te meten terwijl hij met koude vingers getallen opschreef.
‘Gaat het vandaag beter met haar?’ vroeg Jens.
‘Kom maar mee.’
Katja draaide behendig haar rolstoel om en ging er in een snel tempo vandoor, door een brede gang die met antieke zijden tapijten was behangen.
Hij liep achter haar aan tussen de smalle wielsporen op het donkergroen met gouden tapijt. Het was altijd zichtbaar waar ze gereden had. Altijd hoorbaar, waar ze ook ging. Nooit in staat stil te bewegen, geen privacy – een wereld waarin de mensen neerkeken op de kruin van haar hoofd en waarin zij haar hoofd achterover moest buigen om hen in de ogen te kunnen kijken. Een wereld waar hij geen flauw idee van had.
‘Katja,’ zei hij opgewekt, ‘je hebt de snelheid van een wolfshond. Wat moet jij een sterke polsen hebben. Ik zou jou mijn metalen koppelingen moeten laten lassen.’
Ze lachte, en zette zo’n vaart dat hij bijna op een drafje achter haar aan moest hollen, maar hij bleef stokstijf staan toen hij de muziek hoorde. Die trof hem pal op zijn borst, alsof hij een klap met de vlakke hand had gekregen. Het golfde onder de deur door, een vrolijk Russisch volksliedje dat overliep van energie. Katja keek achterom, schudde met een grijns haar blonde krullen naar hem.
‘Kom maar, ze bijt niet.’
‘Ik wil haar niet storen.’
‘Je zult ook niet storen,’ zei ze, en ze duwde de deur open.
Valentina stond op van de pianokruk. Ze droeg een lichte, zilverkleurige jurk die wijd om haar heen hing. Ze was akelig mager geworden. Ze stak een hand uit. Hij nam haar vingers, licht als veertjes, in zijn hand en voelde een prop in zijn keel. Heel even kon hij niets uitbrengen, maar hij bleef haar hand vasthouden.
‘Jens,’ zei ze, met een glimlach.
Haar donkere ogen leken enorm in haar gezicht, haar wangen waren ingevallen, haar huid was zo doorschijnend dat hij haar aderen kon zien. Maar haar haar viel in soepele golven, die hij het liefst had gestreeld.
‘Jens?’ zei ze weer.
‘Dobroje oetro, goeiemorgen, Valentina. Ik ben verheugd te zien dat jij van je onwelheid bent hersteld.’
‘Onwelheid?’ Ze trok een wenkbrauw naar hem op. ‘Was dat het? Ik vroeg het me al af.’
Hij glimlachte, en haar blik bleef op zijn gezicht gericht. Als hij haar nu in zijn armen nam en haar broze hoofd tegen zijn borst drukte, zou ze hem dan slaan? Je gaat te ver, jij Deense tunnelbouwer. Jij verdrinker van vrouwen. Jij sterrenkijker. Blijf met je handen van me af.
Zou ze dat zeggen?
En wat zou ze zeggen als hij haar optilde, haar onder zijn arm stopte en met haar het huis uit holde als een dief die een tapijt had gestolen? Zou ze dan met haar ogen naar hem draaien en lachen?
‘Valentina, speel alsjeblieft voor me.’
‘Dan heb ik mijn hand nodig.’
Hij keek naar de broze hand die hij nog steeds vasthield, kuste de vingers, en liet los.
‘Wat wil je dat ik speel?’
‘Kies zelf maar iets.’
‘Speel iets van Chopin,’ opperde Katja.
Valentina schudde even haar hoofd. ‘Dit. Ik denk dat dit wel bij je zal passen.’
Ze ging achter de piano zitten en keerde hem de rug toe, maar hij pakte een stoel en zette deze naast de piano zodat hij het profiel van haar gezicht kon zien. Katja parkeerde haar stoel bij het raam alsof dat haar gebruikelijke plekje was en ze keek naar buiten, naar de kale bomen. De kamer was groot maar had gedempte kleuren, zodat hij verrassend intiem leek, gedomineerd door de grote vleugel. De gestalte van Valentina leek hierbij heel klein, en ze bleef even rustig zitten, alsof de stilte deel uitmaakte van het stuk.
Ze speelde iets wat heel donker en complex klonk, iets wat hij nooit eerder had gehoord, een moeilijk stuk, en haar vingers snelden over de toetsen met een ritmische zelfverzekerdheid die zijn begrip te boven ging. Het ontroerde hem, maakte deuren in hem open en sloeg andere dicht, doorzocht zijn emoties en verwijderde doorns die diep begraven zaten. Ja, ze had gelijk. Het paste bij hem. Het paste bij zijn stemming van deze dagen. Donker en diep en even kronkelig als de tunnels die hij had gebouwd en waarin zij bijna levend begraven was geraakt.
Hoe wist ze dit? Wat nam Valentina in hem waar?
De muziek hield halverwege abrupt op. Haar handen hingen boven de toetsen, klaar om zich opnieuw in de muziek te storten, maar ze hield ze tegen.
‘Heb je het tegen haar gezegd?’ vroeg ze.
Hij hoefde niet te vragen wie.
‘Ja, natuurlijk. Ik heb het tegen gravin Serova gezegd.’
‘Dus het is geregeld?’
‘Ja.’
‘Mooi.’
Haar ogen namen hem van top tot teen op, alsof ze iets anders in hem zagen, en toen richtte ze zich weer op de muziek.
Heb je het tegen haar gezegd?
Ja, natuurlijk. Ik heb het tegen gravin Serova gezegd.
Hij had het tegen Natalja gezegd. In haar tuin, op een koude, zonnige morgen, met een dikke laag sneeuw op de grond. Ze liepen over het pad met Natalja’s arm door de zijne en ze praatte te veel. Heel ongewoon voor haar, alsof ze bang was voor stiltes. Sinds die bom was ze steeds zo geweest, nerveus over hem. Maar zijn blik was gericht op Aleksej, die met zijn puppy door de sneeuw ploegde. Het dier zou uitgroeien tot een goede jachthond, daar was hij van overtuigd. Hij vroeg zich af of de jongen ook goed zou uitgroeien. Zijn lawaai verhulde de stiltes, zijn lach vervulde de koude lucht van warmte en deed Jens glimlachen. Hij was de laatste tijd niet erg goed in het vinden van een glimlach. Daar hadden de tunnels voor gezorgd.
‘Het is goed Aleksej zo gelukkig te zien,’ zei hij.
‘Ik moet erkennen dat je gelijk had. Die pup is nu al zijn beste vriend.’ Ze tikte met haar vingers op zijn mouw. ‘Jens, wat het ook mag zijn dat je te zeggen hebt, kom ermee voor de dag. Ik krijg genoeg van het wachten.’ Ze trok haar bontjas strak om zich heen, als een harnas.
‘Natalja, het spijt me.’ Hij was openhartig tegen haar, gruwelijk openhartig. Het was de enige mogelijkheid met een vrouw als de gravin, die zo gewend was in alles haar zin te krijgen. ‘Het is voorbij tussen ons.’
Haar hand bewoog zich niet van zijn mouw, maar één seconde lang viel haar mond open. Hij hoorde een kreun voor ze zich weer onder conrole had en hem een kille blik toewierp.
‘Juist ja,’ zei ze. ‘Wat flauw van je. Wie is het?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Speel geen spelletjes met me.’
‘Ze heet Valentina.’
‘Ach! Dat meiske dat zo fraai piano speelt. Degene die in de tunnel bij je was. Die Valentina?’
Hij knikte kortaf. Hij was niet van plan het met haar over Valentina te hebben. Voorzichtig trok hij Natalja’s arm uit de zijne en hij riep Aleksej. Hij gooide sneeuwballen naar de pup, die erachteraan ging, en een aantal naar de jongen, die het uitschaterde van de pret. Jens gaf Natalja de tijd om weer een gravin te worden, maar toen ze de brede stoep van het huis bereikten, bleef hij staan.
‘Wil je niet binnenkomen?’ vroeg ze. ‘Voor een warme congac?’
‘Dat zal ik maar niet doen.’
Ze knikte onverschillig. ‘Goed. Dan niet.’
‘Maar ik kom nog eens langs, als dat mag.’
‘Voor de jongen. Je geeft meer om hem dan om mij.’ Er was een vijandige toon in haar stem geslopen. ‘Er zijn mensen die beweren dat jij zijn vader bent,’ zei ze koeltjes. ‘Dat komt door de groene ogen.’