‘Medsestra Gordonskaja,’ zei Valentina, ‘ik kan alles wat nodig is.’
19
Het is vreemd hoe weinig ervoor nodig is om de wereld te laten kantelen. Toen Valentina terugliep door de gang met de versleten groene vloer en de stoep van het ziekenhuis afdaalde, leek niets nog hetzelfde, alsof ze alles eerder door een vervormende spiegel had gezien maar het nu helder en haarscherp kon waarnemen. Haar hart bonsde luid in haar oren.
Voordat ze vertrok was ze even bij de zware klapdeuren naar een zaal blijven staan en had door het glas naar binnen gekeken, verbaasd over de enorme afmetingen van de zaal. Deze leek eindeloos door te lopen, met lange rijen bedden, als witte doodskisten. Ze kwam in de verleiding de deur open te duwen om deze onbekende wereld binnen te gaan, waar bleke gezichten op verkreukelde kussens lagen. Sommige patiënten praatten, andere lagen plat en stil met gesloten ogen.
‘Uit de weg.’
Er kwam een jonge verpleegster haastig de zaal uit met een geëmailleerde kom vol bloederig verband in haar handen.
‘Wat sta je me aan te gapen? Ligt je minnaar soms binnen?’ Het meisje grinnikte. ‘Maak je maar geen zorgen, ze krijgen allemaal een nachtzoen van me. Hij is bij mij in veilige handen. Ik ben trouwens zuster Spatsjeva, als je dat nog niet wist.’
Ze was langer dan Valentina en zo mager als een lat, met de brede jukbeenderen en getaande huid van een zuiderling. Er staken pieken zwart haar onder haar hoofddeksel vandaan, maar haar handen zagen er capabel uit, de knoestige handen van een boerin. Haar glimlach was breed en spontaan.
‘Ben je soms je tong verloren?’ wilde ze weten.
‘Ik ga hier een opleiding tot verpleegster volgen.’
Het meisje duwde de kom met verband onder Valentina’s neus. Hij stonk. ‘Ruik maar eens goed. Dat zal je nieuwe parfum zijn als je hier komt werken.’
‘Ik heb wel erger geroken.’
De slordige verpleegster liet haar zwarte ogen rollen. ‘Zeg niet dat ik je niet heb gewaarschuwd.’
Valentina glimlachte. ‘Dat zal ik niet zeggen.’
‘Het is ook zwaar voor de benen.’
‘Mijn benen zijn sterk.’ Al die jaren van paardrijden. ‘Als het zo erg is, waarom ben jij dan hier?’
Het meisje veegde een hand aan haar schort af, en voegde zodoende nog een vlek aan de andere toe. ‘Het is beter dan die verdomde geiten halverwege een verdomde rotberg te moeten melken.’ Ze stopte de kom net zo gemakkelijk onder haar arm alsof het een pasgeboren geitje was en liep haastig weg op gespierde benen.
Valentina had nooit eerder een vrouw zo horen vloeken. Ze glimlachte en liep haastig de stoep van het ziekenhuis af – en dat was het moment dat ze Jens zag. Hij stond stram en streng in de schaduw van een lindeboom, de armen over de borst gevouwen, met een ernstig gezicht. Wachtend op haar.
Ze liepen zij aan zij, zonder elkaar aan te raken. Ze moest snel lopen om zijn grote stappen bij te houden, aangezien hij geen rekening hield met haar, alsof het hem niet kon schelen of ze er was of niet. Toch was hij naar het ziekenhuis gekomen op het tijdstip van haar afspraak. Daar klampte ze zich aan vast.
Jens zag er verfomfaaid uit. Er lag een laag grijs stof over zijn jas en in het zwarte bont van zijn muts en in het rode haar van zijn wenkbrauwen. Ze merkte nauwelijks waar ze liepen, maar er was iets doelbewusts in zijn stappen toen ze door de Zagorodnajastraat liepen. Ze hadden nog bijna niets tegen elkaar gezegd maar ze was zich ten zeerste van hem bewust, van de lengte van zijn arm, van de manier waarop zijn jas tegen zijn benen wapperde, van het geknerp van zijn laarzen in de sneeuw. De aanblik van zijn adem die witte, ongeduldige pluimen in de lucht blies, en de driehoekige plek pal op de hoek van zijn kaak die klikte en bewoog als om zijn gedachten te onderstrepen, en ze vroeg zich af of hij haar was vergeten.
Toen ze het Mojka-kanaal overstaken zei ze: ‘Wil je dokter Fedorin alsjeblieft voor me bedanken?’
‘Je kunt hem zelf bedanken. We zijn nu op weg naar zijn huis.’
‘Waarom?’
‘Hij wil je advies geven over wat je in het Sint-Isabella kunt verwachten. Hij zal je uitleggen hoe de dingen worden gedaan en wat je zult moeten leren. Hij kan je vertellen waar je een uniform kunt halen en hij zal je leren hoe je avances van mannelijke patiënten kunt afslaan. Fedorin is een goed mens. Hij besteedt veel van zijn tijd in de medische posten voor de armen en in de ziekenhuizen voor de zwervers. Hij is niet alleen maar een dokter voor de geparfumeerde salons van rijke en verwende lieden.’
Ze wilde zeggen: Dank je wel. Ze wilde zeggen: Dus jij bekommert je wel om mij. Als het niet zo was zou je dit niet doen. Maar in plaats daarvan greep ze zijn arm en groef haar vingers in zijn stoffige jas.
‘Jens. Stop.’
Ze bedoelde stop alle woorden die de ruimte tussen hen blokkeerden. Stop met te weigeren haar aan te kijken. Stop de pijn die de kille toon van zijn stem in haar keel veroorzaakte. Stop. Stop. Maar het waren haar voeten die stopten. Midden op de brug kwamen ze met een schok tot stilstand en haar hand was nog steeds met hem verbonden, een kluister die hij niet van zich af probeerde te werpen. Voor het eerst keek hij haar aan, en de blik in zijn groene ogen deed haar hart ineenkrimpen.
‘Je had het me beloofd,’ zei hij. ‘Je hebt gezworen dat je niets met kapitein Tsjernov te maken zou hebben.’
Daar, midden op straat, maakte ze langzaam de knopen van zijn jas los, stuk voor stuk, en schoof ze haar armen rond zijn middel.
‘Ik beloof het je,’ zei ze. ‘Ik beloof je op het leven van mijn zusje dat mijn hart nimmer iets met kapitein Tsjernov te maken zal hebben.’
Ze legde haar wang tegen zijn borst, rook de vochige lucht van aarde in het stof op zijn kleren en voelde de warmte van zijn lichaam toen hij zijn jas om haar heen sloeg, haar tegen zich aan trok. Onder hen schaatste een bejaard echtpaar met identieke mutsen van beverbont kalmpjes terug naar de Tauride, hand in hand. Valentina kroop nog dichter tegen hem aan en luisterde naar de snelle klop van zijn hart.
De dokter verwelkomde hen en schonk Jens en zichzelf een glas goede Georgische wijn in, terwijl Valentina en zijn dochtertje Anna voor de haard warme chocola dronken. Ze mocht deze man, die zo’n toegewijde vader was, ze hield van zijn goedhartigheid en van de manier waarop zijn magere vingers steeds de diamanten dasspeld op zijn borst betastten wanneer hij sprak. Het was duidelijk dat die iets speciaals betekende.
‘Goed, jongedame, laten we even bespreken wat je te wachten staat.’
‘Ik ben heel dankbaar, doktor Fedorin, voor uw hulp. Medsestra Gordonskaja heeft me duidelijk gemaakt dat ze verwacht dat ik zal mislukken.’
Hij pakte haar kin en inspecteerde haar van dichtbij, zoals hij zijn eigen dochter zou inspecteren. ‘Je zult het kunnen,’ zei hij. ‘Als dit is wat je echt wilt.’
‘Dat is het. Ik heb al anatomie bestudeerd en…’
‘Eén ding tegelijk. Laten we het eerst hebben over de discipline van het bedden opmaken, schone uniformen en het vreselijke humeur van medsestra Gordonskaja.’
Ze ging zitten en luisterde naar hem. Hij vulde haar hoofd met feiten en getallen over het ziekenhuis, de geschiedenis ervan, de regels. Hij vertelde haar wat de juiste manier was om een dokter aan te spreken, om te allen tijde achter hem te lopen, en hij beschreef vol enthousiasme het scala aan geneesmiddelen dat werd ontwikkeld, inclusief de dosering van morfine om een betere verlichting van pijn te bewerkstelligen. Bij herhaling benadrukte hij de noodzaak tot reinheid: schone handen, schoon linnengoed, schoon uniform, steriele apparatuur. Hij praatte over operaties, testte haar kennis met vragen, terwijl hij voortdurend aan de punten van zijn snor plukte of de schitterende diamant in zijn das streelde.
Het was een vreemde sensatie – op een wonderlijke manier had ze het gevoel dat al het vragen en uitproberen deuren in haar opende waarvan ze niet wist dat ze gesloten waren. Aan de andere kant van de kamer zaten Jens en Anna op de bank bij het raam een kaartspelletje te spelen, waarbij Anna in gejuich uitbarstte wanneer ze een slag had gewonnen.