‘Heeft hij ons gewaarschuwd voor…’ Hij zweeg abrupt. Zijn metgezel had al genoeg problemen van zichzelf. ‘Zeg eens, goede vriend, hoe gaat het met je vrouw? Is ze al bevallen?’
‘Dat kan nu elk moment gebeuren.’
Arkin hoorde de trots in Sergejevs stem en hij voelde opnieuw die onverwachte steek van jaloezie. Als een spijker die onder een rib werd gehamerd. Eens, beloofde hij zichzelf. Eens zul jij ook je eigen vrouw hebben. En je eigen kind.
‘Doe haar mijn hartelijke groeten,’ lachte hij, ‘en zeg tegen haar…’
Opeens werd hij bij een schouder gegrepen en hard tegen een bakstenen muur gesmeten, zodat alle lucht uit zijn longen werd geslagen. Zijn vuist schoot uit, zijn knie raakte een kruis. Hij hoorde zijn belager kreunen, voelde de hand op zijn schouder slap worden en hoorde een lichaam op de grond glijden. Er dook nog een gestalte op uit de duisternis.
‘Blijf staan, of ik jaag je een kogel tussen je ogen.’
Arkin bleef stil staan. Hij keek snel naar rechts om te zien hoe het met Sergejev was, maar zijn vriend was al roerloos, de sneeuw verzamelde zich op zijn schouders. Hij stond gebukt en hield zijn arm in de mitella vast alsof hij een pak slaag had gehad.
‘Wat willen jullie rotzakken?’ vroeg Arkin.
‘We willen een paar antwoorden van jullie.’
De man met de mauser in zijn hand had een brede borst met een bierbuik en rollen spek in plaats van spieren. De andere, kleinere, lag languit op de ijskoude grond en greep vloekend naar zijn kruis. Ze droegen zwartleren jassen, glimmend als het vel van een slang, en bezaten de kille, strakke ogen van jagers. De Ochrana. Niemand anders.
‘Het hangt ervan af,’ zei Arkin beleefd, ‘wat de vragen zijn.’
De man op de grond was niet blij met dat antwoord, dus kwam hij moeizaam overeind en mepte Arkin met een elleboog in de onderbuik.
‘Hou die rotzak bij me vandaan,’ gromde Arkin, ‘of ik ruk hem de ballen uit zijn lijf.’
‘Vrosjtsjin! Laat dat!’
‘Wat voor vragen?’ herhaalde Arkin.
‘Waarom lopen jullie nog door de straten te zwerven op dit uur van de nacht?’
Arkin haalde zijn schouders op. ‘Een potje kaarten. Niks bijzonders. Het enige probleem is dat mijn onnozele vriend hier het geld voor zijn huur heeft zitten vergokken en nu als een schaap loopt te blaten bij de gedachte dat hij het zijn vrouw moet vertellen. Nietwaar, Michail?’
Sergejev kreunde. Arkin lachte en smaakte de voldoening te zien dat de harde mond van de geheime politieman tot een smalende glimlach vertrok. De vinger op de trekker verslapte.
‘Hij zit al genoeg in de problemen,’ voegde Arkin eraan toe, en hij sloeg Sergejev op de rug en hees hem overeind. ‘Laat me de arme idioot naar huis brengen.’ Hij schoof zijn arm onder de goede elleboog van zijn vriend en begon hem een paar stappen mee te slepen. ‘Goedenacht. Spokojnoj notsji, beste vrienden. Het is te koud om hier rond te blijven hangen.’ De sneeuw begon nu dicht te vallen en daar was hij blij om.
‘Wacht.’
Nog een paar stappen, en de sneeuw zou hen opslokken. ‘Ja?’
‘Ga tegen de muur staan, handen achter je hoofd.’
‘Maar waarom…’
‘Tegen de muur.’
Arkin deed wat hem gezegd werd, terwijl hij Sergejev met zich meetrok, maar hij merkte dat zijn vriend beefde. De Ochrana-mannen begonnen hen met ruwe handen te fouilleren, hun zakken binnenstebuiten te keren, hun jassen open te maken, en Sergejev hield een beschermende hand over zijn mitella geslagen. Arkins gedachten gingen razendsnel. Er was iets niet in de haak.
‘Waar komen jullie vandaan?’ wilde de dikzak met het pistool weten.
‘Dat heb ik toch gezegd, van een kaartavondje.’
‘Of van zo’n bijeenkomst van het revolutionaire tuig?’
‘Nee, njet, natuurlijk niet. Ik werk voor een minister van tsaar Nicolaas.’
Dat maakte dat ze knipperden met hun ogen, en de greep op zijn mouw werd even iets losser. Ondanks de kou liep het zweet in straaltjes over zijn rug. In de dunne streep licht die uit een raam boven hen viel, en zo een gele streep in de duisternis sneed, kon hij de wanhoop op Sergejevs gezicht zien.
‘Hela! Wat is dit?’ De kleinere politieman rukte aan Sergejevs gewonde arm, trok de mitella eraf. ‘Deze rotzak heeft hier iets verstopt.’ De man duwde zijn vingers onder de bovenste laag verband en haalde er een klein pistool uit dat in de palm van zijn hand paste. Het lichtte parelwit op in de vallende sneeuw.
Verdomme, Sergejev. Verdomde idioot.
De mannen in zwarte jassen grijnsden vals. De man met het pistool sloeg met de loop tegen Sergejevs arm, en hij sloeg dubbel zonder één kik te geven, maar Arkin greep hem beet voor hij viel en slingerde hem als een stormram tegen de twee mannen aan. Ze zetten grote ogen op toen Arkin zijn volle gewicht erachter zette en ze glibberden achterover op hun hakken, met maaiende armen. Het ijs onder hun voeten won het. Ze sloegen allebei tegen de grond. Arkin hoorde hoe een schedel steen raakte, maar hij gunde zich niet de tijd om uit te zoeken wiens hersens waren opgeschud. Hij griste het kleine pistool van de grond en greep Sergejev bij zijn goede arm.
‘Rennen.’
Ze renden weg. Ze snelden steegjes in en uit, schoten omlaag langs glibberige bermen, stortten zich over hekken en onder poorten door, met bonzend hart in de ijskoude nachtlucht. Ze bleven steeds in onverlichte straatjes. Arkin werd in zijn tempo gehinderd door zijn gewonde vriend, maar hij weigerde hem los te laten zolang ze de schelle kreten van hun vloekende en tierende achtervolgers konden horen. Slechts één keer riskeerde Arkin een blik achterom, en hij zag dat de kleinste van de twee vooroprende, met een fel gezicht als van een jachthond die het spoor ruikt. De dikste probeerde hem bij te houden maar slaagde daar niet in. Er klonken vier schoten, maar het was te donker en elke keer floot de kogel op ruime afstand voorbij.
Ze bleven hollen en duiken, draaien en keren.
Met Sergejev achter zich aan rende Arkin omlaag naar een plek onder een kanaalbrug en ze hurkten neer onder de boog terwijl hun longen de vrieslucht binnenzogen. Onder hen kraakte het ijs als ze zelfs maar een knie bewogen.
‘Waar zijn we?’ fluisterde Sergejev in zijn oor.
‘Geen idee, maar hou je stil.’
Ongeveer een halfuur bleven ze zo zitten, niet meer dan schaduwen, waarbij ze slechts een kat op haar nachtelijke tocht over het dikke ijs van het kanaal stoorden. Toen ze ten slotte de bevroren oever weer op kropen, was het overal stil. Het was nog heviger gaan sneeuwen en de vlokken prikten in hun ogen en verzamelden zich in bergen op de neus van hun laarzen. Ze haastten zich door de straten, met gebogen hoofd, ze hielden de donkerste buurten van de stad aan. Toen ze eindelijk de wijk Litejni bereikten, bleven ze staan.
Door het kanten gordijn van sneeuw tuurde Arkin naar het verkrampte gezicht van zijn vriend. ‘Hoe is het met je arm?’
‘Die zit er nog aan.’
‘Hebben die rotzakken veel schade aangericht?’
Sergejev haalde zijn schouders op. ‘Waar de Ochrana komt, wordt schade aangericht.’
‘Je had dat pistool niet bij je moeten hebben. Waarom had je dat meegenomen?’
‘Ik heb het in een bar bij het kaarten geruild. Ik dacht dat ik er veiliger mee zou zijn.’ Hij haalde opnieuw zijn schouders op. ‘Ik had het mis.’
Arkin duwde het elegante pistooltje in Sergejevs zak. ‘Verkoop het,’ stelde hij voor. ‘Anders wordt het ding nog eens je dood. Koop er wat eten voor je vrouw van.’
‘Nee.’ Sergejev gaf het hem terug met een verontschuldigende glimlach. ‘Hou jij het maar.’
Arkin ging er niet tegenin – Sergejev zou zonder het ding minder snel in de problemen komen. ‘Pas goed op jezelf, beste vriend.’ Hij legde een hand op zijn schouder. ‘Wens je vrouw namens mij veel geluk met de baby.’
‘Daar vecht ik voor. Om mijn zoon een betere toekomst te bezorgen. Bedankt, kameraad.’ Hij zei het verlegen. ‘Dat je me hebt geholpen. Mijn vrouw zou van honger omkomen als ik in de gevangenis werd gegooid.’