Arkin knikte, en het beeld van haar dikke buik stond hem levendig voor de geest toen hij oploste in de nacht, waar de sneeuw nu zo dicht viel dat de lucht bijna massief was. In zijn zak krulde zijn hand zich rond het pistool met parelmoeren handvat. Sergejev had gelijk. Het maakte dat hij zich zekerder voelde.
20
‘En, hoe zie ik eruit?’
‘Je lijkt net een non.’ Katja inspecteerde haar zusje met een kritische blik. ‘Dat komt door je hoofddoek.’
Valentina draaide zich rond om haar verpleegstersuniform van alle kanten te laten bewonderen. Het was wit en sober en maakte dat ze zich iemand anders voelde. In de spiegel staarde ze naar de strakke wimpel die in een rechte lijn over haar voorhoofd liep en naar de keurige linnen vouwen die over haar schouders hingen en elk spoortje van haar haar verborgen hielden. Het was haar eerste dag en haar zenuwen schoten als mieren in haar maag heen en weer. Ze klopte op het gesteven schort over de eenvoudige witte jurk en glimlachte naar Katja.
‘Kijk nog maar eens goed.’
‘Hoe dat zo?’
‘Omdat ik anders zal zijn als ik uit het ziekenhuis thuiskom.’ Katja lachte. ‘Dan ben je vies en je stinkt en je zakt door je assen, bedoel je.’
‘Precies!’
Maar de blik die de zusjes wisselden duurde lang, omdat ze beiden wisten dat ze daar helemaal niet op doelde.
Het Sint-Isabellaziekenhuis was een doolhof van gangen. De tochtige zalen zogen alle geluid in hun granieten muren, zodat het gebouw stom en grauw leek. Het gemompel van stemmen bleef gedempt, het gekreun en gehoest halfluid, alsof het leven binnen deze muren zich op een minimaal niveau afspeelde. De eerste dag veranderde Valentina’s gevoel voor perspectief. Het leek of ze als sanitarka Ivanova niet langer een individu was maar een onbetekenend deel van een onverschillige machine, en het duurde even voor ze dit besef verwerkt had. Ze had van alles verwacht, maar dit niet.
De dag begon met een inspectie. De verpleegsters werden in een rij opgesteld, en de oogjes van medsestra Gordonskaja knepen zich van genoegen samen wanneer ze fouten aan kon wijzen. Ze leverde kritiek op schoenen, schortenbanden, gerafelde manchetten, vingernagels. Valentina toonde haar handen en hoorde een nijdige puf toen er geen punt van kritiek te vinden was.
Beddenpanvoer. Gordonskaja had gelijk. De stank ervan merkte ze inmiddels al niet meer op. Ze leerde hoe ze hoeken als enveloppen van lakens en dekens moest maken en die netjes om de dunne matrassen moest vouwen, en ze moest het steeds overdoen tot het goed was. Ze oefende in het omdraaien van patiënten in bed en het verwijderen van bevuilde lakens onder hen vandaan.
Ze werd aan het werk gezet in een vrouwenzaal met rijen treurige bange ogen en slordige haren. Maar onder deze vrouwen heerste een hechte stemming van geduld en doorzettingsvermogen en Valentina leerde niet te snel te lopen. Ze leerde om zich heen te kijken, te zien hoe de patiënten zich bezighielden met kleine, onnozele dingen: kaartspel, naaiwerk, gepeuter aan hun voeten, denken aan hun volgende maaltijd. Starre lichamen en gesloten ogen maakten haar nerveus. Toen een jonge, kroesharige patiënte plotseling rechtop ging zitten en schreeuwde dat er een worm door haar hart kroop, en ze het verband van haar bovenlijf begon te rukken zodat haar borsten er naakt en bloederig bij hingen, holde Valentina weg om hulp te halen, roepend om assistentie. Voor dat gedrag werd ze terechtgewezen en kreeg ze de volle laag van Gordonskaja.
‘Je holt niet.’
‘Je schreeuwt niet.’
‘Je raakt niet in paniek.’
‘Je maakt de patiënten niet aan het schrikken.’
‘Je laat niet zien wat voor onnozel wicht je bent.’
‘Je maakt het Sint-Isabella niet te schande.’
Je mag niet.
Valentina staarde recht voor zich uit, zonder met haar ogen te knipperen. Met een verhit gezicht, de handen op haar rug, haar tenen verkrampt in haar schoenen, zei ze: ‘Ik zal beter mijn best doen.’
‘Dat is je verdomme geraden ook.’
Dat is me verdomme geraden ook.
Aan het eind van de dag waren haar handen rauw en voelden haar voeten alsof de honden erop hadden gekauwd en ze daarna hadden uitgespuugd. Maar ze was erdoorheen gekomen zonder een patiënt van het leven te beroven – en dat was een prestatie. Ze sloeg haar marineblauwe cape over haar uniform en haar vermoeidheid, trok haar valenki – laarzen – aan en strompelde naar buiten, een donkere en besneeuwde wereld in. Ze was stomverbaasd. Het leek onmogelijk dat de stad Sint-Petersburg haar gewone leven had voortgezet, alle dingen van een normale dag had doorgemaakt, terwijl haar dag zo volstrekt uitzonderlijk was geweest. Maar de rijtuigen ratelden voorbij, met bedienden die tegen elkaar schreeuwden terwijl ze zich aan de achterkant vasthielden; de trams reden rammelend en gierend door de straten; er waren jongens die volgeladen sleden achter zich aan sleepten, en er schitterden lichten door de vallende sneeuw heen. Niets was er veranderd. Behalve zij.
Ze sloeg haar capuchon over haar hoofd en liep haastig de stoep af.
Daar was Jens. Hij wachtte haar onder een straatlantaarn op de hoek op, zoals hij had beloofd. Ze liep in de cirkel van zijn armen en voelde vermoeidheid en pijn en de doffe schaamte over de door haar gemaakte fouten verdwijnen. Haar voorhoofd lag tegen de vochtige wol van zijn jas en ze rook zijn zweet en uitputting, duizendmaal erger dan die van haar.
‘Een goede dag gehad?’ vroeg hij.
‘Goed ja. Op de manier waarop het goed is om een zere kies te laten trekken.’
Hij lachte en trok haar dichter naar zich toe.
‘En jouw dag?’ fluisterde ze.
‘Die is nu goed. Dit is het ogenblik waarop mijn dag begint. De rest vergeet ik. Sanitarka Ivanova, je ziet er moe uit.’
‘Nee, ik ben enthousiast.’ Ze nestelde zich tegen hem aan. ‘En gelukkig.’
Hij sloeg een arm om haar middel en zo liepen ze door Sint-Petersburg, ineengestrengeld, terwijl de sneeuwvlokken verbijsterend koud op hun tong vielen als ze lachten.
‘Vertel me nog eens wat,’ zei ze, ‘over jouw dag.’
‘Wat wil je horen? Het goede nieuws of het slechte?’
‘Het goede.’
‘Ik heb te horen gekregen dat de constructie van de nieuwe waterzuiveringsinstallatie om het noorden van de stad van schoon drinkwater te voorzien dit jaar door zal gaan. De financiering is eindelijk rond.’
‘Hoe kunnen ze het water schoonmaken?’
‘Wil je de lange versie of de korte horen?’
‘De korte.’
Hij lachte, een voldaan rollend geluid, dat voor hem uit kronkelde. ‘Het water wordt eerst behandeld met een coagulant – je zult ongetwijfeld willen weten met welke, dus zal ik je uit je lijden verlossen door je te vertellen dat het aluminiumsulfaat is – en vervolgens naar sedimentatiebakken gepompt.’
‘Is dat alles?’
‘Nee, beslist niet. We leven in 1911 en we gebruiken de modernste technologie die er bestaat.’
‘En dan?’
‘Nu komt het opwindendste deel.’
‘Ik popel.’
‘Het wordt daarna snel door zandfilters gevoerd en…’ Hij zweeg even voor het dramatische effect.
‘Nu niet stoppen.’
‘En geozoniseerd. Dus,’ zei hij met een brede grijns, ‘ik hoop dat je aan dat alles zult denken elke keer dat je theedrinkt in jullie verfijnde damessalon.’
‘Ik zweer je dat ik nooit meer op dezelfde manier zal kijken naar het water dat uit de kraan van een samowar stroomt.’ Ze streek met haar wang langs zijn schouder. Die was vochtig. ‘Zandfilters, nou nou!’
Ze liepen door de schemerig verlichte straten, met haar heup tegen zijn dijbeen. Het deed haar plezier, gezien hun verschil in lengte, hoe gemakkelijk en natuurlijk ze bij elkaar pasten.
‘En nu,’ zei hij, met een blik naar opzij, ‘wil ik weten hoe jouw dag is geweest.’ Er lagen sneeuwvlokken op zijn wenkbrauwen.