‘Je zult mij nooit verliezen, liefste. Jij en ik horen bij elkaar. Besef je dat niet?’
Hij sloeg een arm om haar heen en trok haar dichter naar zich toe, en zij leunde tegen hem aan, nestelde haar hoofd tegen zijn borst alsof ze probeerde naar zijn hartslag te luisteren. Hij hield haar daar. Alleen hun ademhaling was in de kamer te horen, licht en gelijkmatig, elke ademtocht gezamenlijk. Lange tijd bleven ze zo zitten, kijkend hoe het licht van de haard schaduwen wierp die steeds dichterbij kwamen, terwijl hun knieën tegen elkaar aan waren gedrukt. Jens kuste de kruin van haar hoofd, warm en muskusachtig.
‘Jens.’ Haar stem was dik. ‘Vertel me eens wat over jezelf, vertel me wie je bent.’
Niemand had hem ooit eerder die vraag gesteld. Hij dacht na, en begon te vertellen. Over zijn kinderjaren, die hij in Denemarken op boten en aan stranden had doorgebracht, over het bouwen van dingen – met kiezelstenen, met keien, met drijfhout. Over het ontwerp voor een brug waarmee hij een prijs had gewonnen, over een boot die in de Finse Golf was gezonken, waardoor hij bijna samen met zijn hond was verdronken. Hij vertelde over zijn hartstocht voor locomotieven, voor machines, voor alles wat bewegende delen had, en hij vertelde over de gebroeders Wright in Amerika en Louis Blériot in Frankrijk.
‘Vliegtuigen,’ zei hij. ‘Dat is de toekomst. Let maar eens op.’
Hij voelde haar glimlachen. Ze geloofde hem niet.
‘Je ouders?’ informeerde ze.
Hij hield dat gedeelte kort. Zijn vaders drukkerij in Kopenhagen, hun meningsverschillen toen Jens hem vertelde dat hij liever werktuigbouwkunde ging studeren. De teleurstelling in de vriendelijke bruine ogen van zijn moeder. Hij schreef hun nog steeds één keer per maand, maar hij was in geen vijf jaar terug geweest naar Denemarken.
‘Ik ben nu een Rus,’ verklaarde hij.
‘Net zo Russisch als een giraffe.’
Hij vertelde haar meer over zijn hoop voor Rusland en zijn verlangen dat er stabiliteit zou ontstaan via gesprekken en compromissen, niet via geweld. Maar hij had het niet over de oorlog waarvan hij zeker was dat die zou komen – hij hield zijn angsten voor haar verborgen. Gaandeweg voelde hij het gewicht van haar hoofd op zijn borst toenemen en hij merkte dat haar lichaam zich naar het zijne voegde. Haar heup tegen de zijne.
‘Vertel me eens over de zoon van de gravin.’
Toen vertelde hij haar over Aleksej.
‘Aleksej is de zoon van gravin Serova, hij is pas zes. Je zou hem graag mogen, Valentina. Hij is heel flink.’ Zijn vingers streelden haar slanke schouders, ontdekten dat haar verpleegstersuniform strak rond haar lichaam zat. ‘Net als jij. Je zult moeten begrijpen, liefste, dat ik Aleksej niet in de steek kan laten. Ik kan dat jongetje niet de rug toekeren. Zijn vader, graaf Serov, bekommert zich alleen maar om zijn praalzieke leven aan het hof en om zijn maîtresse in haar weelderige appartement op de Engelse Boulevard. De gravin is boos. Ze voelt een afkeer jegens de jongen omdat…’
Hij liet zijn woorden wegsterven. De emoties van Natalja Serova waren veel te complex om zomaar even te ontwarren. Hij legde zijn lippen tegen Valentina’s wang, ademde opnieuw de ziekenhuislucht die uit haar kleren opsteeg in, en sloeg beide armen om haar heen, wiegde haar, drukte haar tegen zich aan, maakte haar deel van zichzelf.
‘Wees grootmoedig, Valentina,’ fluisterde hij. ‘Laat me Aleksej houden. Ik ben erg aan het kind gehecht en hij heeft geen schuld aan mijn misstappen met zijn moeder. Het is voorbij tussen haar en mij. Twijfel daar nooit aan.’
Tot zijn verbazing liet ze het onderwerp rusten. In plaats daarvan bracht ze haar mond naar de zijne omhoog en kuste hem hartstochtelijk, waarmee ze alle herinneringen aan andere lippen uitwiste en die van de hare achterliet, een claim legde. Haar vingers maakten de knopen van zijn overhemd los, prutsten ermee, en haar handpalmen streken over zijn huid, eerst aarzelend. Maar toen hij met zijn hand over haar ruggengraat gleed en de delicate welvingen onder haar uniform opzocht, werd ze stoutmoediger. Haar handen liefkoosden zijn naakte borst en haar lippen speurden naar het kloppen van zijn hart.
Hij kuste haar hals, proefde haar huid, voelde haar haren als zijden draden over zijn ribben glijden en ademde haar bedwelmende geur in. Niet van haar uniform maar van haar, van het slanke, hongerige wezen dat erin zat. Zijn begeerte naar haar raasde door zijn aderen en hij dwong zich overeind te komen.
‘Nee, Valentina.’ De woorden klonken ruw. ‘Nee, mijn liefste, je bent nog te jong. Je moet nu naar huis.’ De woorden kostten hem veel moeite.
Haar ogen waren zwart als inkt en haar blik was zo verlangend op hem gericht dat hij moeite had om zich los te rukken. Toch was haar stem zacht en plagerig.
‘Hoe oud was jij toen je voor het eerst met een vrouw de liefde bedreef?’
‘Daar gaat het niet om.’
‘Volgens mij wel. Jij hebt het besluit zelf genomen. Dat doe ik nu ook.’
Ze stond langzaam op en begon zonder aarzeling de vele knoopjes van haar manchetten en bovenstukje los te maken. Ze keek niet naar hem maar concentreerde zich op wat ze deed, alsof ze alleen was in de kamer. Hij stond daar, met zijn rug naar het vuur, naar haar te kijken. Hij keek toen haar arm uit een mouw kwam en hij voor het eerst de blanke huid van haar schouder zag, glanzend in het licht van de haard, vers en glad als karnemelk.
Hij keek toe toen ze de baleinen van haar korset losmaakte, en hij kon duidelijk de vorm van haar ribben onder haar hemdje zien. Hij keek toen ze haar wollen kousen uitdeed, balancerend op één been, met het gemak van een vertrouwde gewoonte, elke kous zorgvuldig afrolde, en slanke, witte bovenbenen onthulde. Hij moest adem hebben gehaald, maar hij was zich er niet van bewust. Zijn hart moest zijn blijven kloppen, maar hij was ervan overtuigd dat het stil was blijven staan. Het was alsof hij elk vermogen om iets anders te doen dan naar haar kijken was kwijtgeraakt.
Ze boog haar hoofd, waardoor de soepele sluier van haar haar naar voren viel, zodat hij niet haar blik kon zien toen ze uit haar laatste beetje ondergoed gleed. Ze stond naakt voor hem en de hemel wist hoezeer hij haar begeerde, meer dan zijn eigen leven.
‘Je bent zo mooi,’ zei hij zacht.
Ze hief haar hoofd op en glimlachte naar hem. Haar wangen hadden blosjes en haar ogen waren donkerder dan hij ze ooit had gezien, met een vuur diep in haar binnenste dat maakte dat haar adem snel en hijgerig ging. Als hij zijn lippen op de hare zou leggen, wist hij dat ze heet zouden zijn.
‘Ik hou van je,’ zei ze.
De naaktheid van haar verklaring was nog overweldigender dan die van haar mooie lichaam. Naakt in al haar eenvoud, in al het vertrouwen dat eruit sprak. Hij bukte zich, pakte haar cape die voor de haard lag te drogen en liep naar haar toe. Van zo dichtbij kon hij een vage glans van vocht tussen haar jonge borsten zien.
‘Valentina, als je dit nu niet meteen om je heen doet,’ zei hij streng, terwijl hij de cape om haar schouders sloeg en onder haar kin vastmaakte, ‘zal ik je nog voor de haard op de vloer verkrachten.’ Hij weigerde haar aan te kijken. ‘Kleed nu die prachtige schoonheid weer aan terwijl ik ons iets te drinken inschenk.’
Hij liep de kamer uit. In de keuken boog hij zich over de gootsteen, zette de kraan open en spoelde zijn hals en gezicht af. Hij schonk zich wat wodka in en goot het in één slok naar binnen.
‘Valentina,’ mompelde hij, ‘hoe kan een man een vrouw zó liefhebben? Wat heb je met me gedaan?’
Hij gaf haar de tijd. Na vijf minuten, toen zijn hartslag weer wat tot bedaren was gekomen en hij dacht dat ze inmiddels aangekleed zou zijn, vulde hij zijn glas nog eens bij, schonk voor haar wat limonade in en liep, met in elke hand een glas, naar de kamer terug. Daar ontsnapte hem onmiddellijk een diepe kreun. Het licht was uit en ze lag languit op de rendiervacht voor de haard, waar de gloed van de vlammen over haar huid danste en haar naakte lichaam een gouden kleur gaf. Hij werd begroet met een brede glimlach.
‘Doen alle Vikingen er zo lang over om hun vrouwen te verkrachten?’