‘Ik geloof,’ verklaarde hij, ‘dat het gedeeltelijk komt doordat ze verlegen is. De tsarina mag dan van adel zijn, maar ze weet niet hoe ze over koetjes en kalfjes moet praten, dus mijdt ze het sociale leven aan het hof en dat neemt men haar kwalijk. Maar er is geen twijfel over mogelijk dat ze een heel eigenzinnig karakter heeft.’
‘Eigenzinnig in welk opzicht?’
‘Ze houdt tsaar Nicolaas het grootste deel van de tijd afgezonderd bij haar, in Tsarskoje Selo. Hij werkt van daaruit. Ik weet dat het slechts dertig kilometer van Petersburg is, maar het is wel dertig kilometer te veel wanneer er zoveel onrust in de stad is. Hij heeft hier een taak.’
Ze knikte, alsof dit iets was wat zij ook had bedacht. ‘Hun vier dochters, de jonge groothertoginnen, die zitten daar ook in afzondering?’
‘O ja. Iedereen zegt dat ze het heel gezellig met elkaar hebben, met paardrijden en zeilen en het doen van spelletjes. Ze zijn dol op tennis. En uiteraard op het zorgen voor de jongen. Hij vormt het middelpunt van hun bestaan.’
‘Ja, de jongen, tsarevitsj Aleksej.’
Hij liet zijn hoofd zakken en gaf een lichte kus op haar beide knieën. Ze begroef haar hand in zijn haar terwijl ze zijn gezicht naar zich toe trok.
‘Waar kijk je zo naar?’ vroeg ze fronsend.
‘Naar jou. Ik probeer te bedenken hoe jij precies in elkaar zit.’
‘Waarom? Wou je me soms uit elkaar halen?’
Hij kuste haar lippen. ‘Als ingenieur zou ik dat een interessante uitdaging vinden.’
Ze ging rechtop zitten en sloeg haar benen om zijn middel. Hij schoof zijn handen onder haar billen en trok haar dichter naar zich toe. Haar huid rook vaag naar lysol.
‘Vertel me eens wat over die monnik, Raspoetin,’ zei ze.
‘Allemachtig, Valentina, waarom zou je in hemelsnaam iets over die smerige vent willen weten?’
‘Vertel op.’ Ze meende het serieus. Haar voorhoofd rustte op zijn sleutelbeen zodat hij haar gezicht niet kon zien, maar hij kon haar adem op zijn naakte borst voelen, als oppervlakkige pufjes warme lucht. ‘Hij was in het Sint-Isabella,’ vertelde ze hem.
‘Blijf bij hem uit de buurt. Hij heeft al genoeg kwaad aangericht.’
‘Wat voor kwaad?’
‘Grigori Raspoetin vergroot de kloof tussen de tsaar en zijn volk.’
‘Jens, liefste, wees niet boos. Vertel me eens wat over hem.’ Haar tong gleed over zijn huid.
‘Hij beweert dat hij een heilige is, dat hij door Christus is gestuurd om het Russische volk te leiden, en vooral om de tsarina te leiden. En via haar de tsaar zelf te leiden.’ Dit was een onderwerp dat hem tot wanhoop kon brengen. ‘Tsaar Nicolaas is een dwaas. Die monnik bemoeit zich met de politiek, hij zet Zijne Keizerlijke Majesteit op tegen zijn adviseurs en…’ Hij zweeg.
‘En wat?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Laat maar zitten. Laten we het niet meer over de problemen van Petersburg hebben. De frontlinies zullen zich snel genoeg gaan vormen.’
‘Weet je zeker dat het zover zal komen?’
Hij kieperde haar weer in de kussens terug. ‘Niemand kan dit zeker weten, dus…’
‘Probeer niet me de mond te snoeren, Jens. Ik ben geen klein kind meer.’
De manier waarop ze het zei bezorgde hem een koude rilling. Haar ogen hadden vandaag te veel moeten zien in dat verdomde ziekenhuis van haar. Waar was het meisje dat in een koude winternacht in het bos met hem naar de sterren had gekeken? Hij streelde de gladde helling van haar schouder. Hij leunde weer in de kussens, rekte zich uit naar het nachtkastje en stak een sigaret op.
‘Valentina, liefje, het hof van de tsaar is een corrupte smeltkroes. Het is losbandig en liederlijk.’ Hij hield zijn stem afstandelijk. ‘Grigori Raspoetin is een mislukte monnik, maar hij heeft geluk gehad. Tsarina Alexandra heeft weinig vrienden en vriendinnen buiten de zachtmoedige Anna Viroelova, en hij heeft haar in zijn macht. Sommigen zeggen dat hij beschikt over genezende gaven die haar zoon helpen. Of dat hij haar hypnotiseert. Dat er misschien zelfs een seksuele band tussen hen bestaat.’
Valentina knipperde met haar ogen. ‘Hoe kan iemand met zo’n weerzinwekkende man naar bed willen?’
‘Daar zou je van opkijken. De vrouwen aan het hof krabben elkaar de ogen uit om het hem naar de zin te maken.’
‘Maar hij stinkt.’
Jens’ lach klonk scherp. ‘Een stinkende boerenpummel, een haveloze moejik die zich niet wast of schone kleren aantrekt. Duidelijk een man van God!’
‘Jens,’ – Valentina pakte de sigaret uit zijn vingers en inhaleerde de scherpe rook – ‘denk je dat Raspoetin werkelijk over genezende gaven beschikt?’
Hij pakte de sigaret uit haar hand en drukte hem uit. ‘Nee. Dus denk nou niet dat je met Katja naar hem toe moet gaan.’
‘Daar dacht ik echt niet aan.’
Maar de leugen bleef even duidelijk in de lucht hangen als de rook.
Varenka was niet dood. Dat was alvast iets. De straat was niets beter en de voordeur was nog steeds gespleten, de stank in de gang nog even overweldigend. Maar Varenka was niet dood.
‘Ik heb eten voor je meegebracht,’ zei Valentina terwijl ze een zak op de tafel zette. Ze legde er een portemonnee naast. Geen van beiden zei er iets over.
‘Dat zie ik.’ Varenka glimlachte. Het was geen echte glimlach, alleen maar een verschuiving in de spieren van haar gezicht, maar het kon ermee door.
‘Zal ik even theezetten?’ opperde Valentina.
De vrouw met de gehavende schedel zat ineengedoken op de vloer, gewikkeld in een tot op de draad versleten deken, haar hoofd bloot en een groenachtige gloed op haar huid. In de kachel flakkerde een moeizaam vlammetje en ze zat ervoor ineengedoken, haar mond een eindje open, alsof ze de gele vlam wilde verslinden.
Valentina trok een bosje brandhout uit haar tas. ‘Alsjeblieft.’
Varenka haalde er gretig drie takjes uit en legde die zorgvuldig in een boog boven de vlam. Toen die naar haar begon te knetteren, glimlachte het magere gezicht ernaar terug alsof ze vrienden waren, terwijl Valentina een ketel water kookte en theezette. De keurige cakejes uit haar moeders keuken leken in deze omgeving belachelijk, maar de vrouw merkte het niet op. Ze ging bij Valentina aan de tafel zitten en at er drie op voor ze iets zei.
‘Waarvoor ben je gekomen?’
‘Om te kijken of je er nog was.’
De vrouw maakte een vreemd geluid achter in haar keel, en het duurde even voor Valentina besefte dat het een lach was.
‘Dacht je soms dat ik ergens anders kon zijn?’ informeerde Varenka.
‘Heb je werk?’ vroeg Valentina.
‘Dat had ik.’ De vrouw schudde haar hoofd. ‘In een fabriek. Maar ik werd ontslagen toen ik een dag vrij nam omdat mijn zoontje ziek was.’ Haar ogen waren hard. Geen tranen.
‘Ik ken een naaister die een werkster zoekt. Ik zou een goed woordje voor je kunnen doen. Als je die baan wilt.’
‘Natuurlijk wil ik hem.’
Er viel een stilte in de kamer, waarin ieder van hen iets van de ander verwachtte. Valentina sprak als eerste.
‘Dan zal ik het haar vragen. Maar je moet wel schoon zijn.’
Varenka keek naar haar vieze handen. ‘De waterpomp in de straat is weer bevroren. Ik smelt sneeuw voor de thee.’
Valentina’s maag draaide zich om toen ze naar haar halflege kopje thee keek. ‘Maar de honden plassen in de sneeuw.’
Opnieuw klonk er een rauw gegrinnik. Varenka keek haar nieuwe vriendin aan. ‘Wat wil je eigenlijk? Je bent hier niet zomaar om mij te eten te geven.’