Выбрать главу

‘Ja,’ fluisterde ze, ‘laten we naar buiten gaan om naar de sterren te kijken. Vraag me nog eens onder de sterren.’

Het was bewolkt, maar dat deed er niet toe. Hij kon elke ster voor haar beschrijven, elke gloed van licht die in hun verre werelden schitterde, en ze zouden er samen naar kijken.

Ze stond op haar tenen, enigszins wankelend, en kuste zijn mond. ‘Vraag me nog eens, Jens Friis,’ fluisterde ze.

De klap op de zijkant van zijn gezicht rukte zijn aandacht weg van Valentina. Hij voelde de pijn als een slangenbeet op zijn wang en zijn vuist haalde uit naar de geüniformeerde arm toen deze weer naar hem uithaalde, met een witte handschoen die losjes in de hand wapperde. Toen hij naar de eigenaar ervan keek, zong zijn hart vol Vikingbloed. Thors hamer bonsde in zijn borst.

‘Kapitein Tsjernov,’ zei hij, ‘u beledigt me.’

De handschoen werd aan zijn voeten geworpen.

‘Blijf met je handen van haar af, of ik zweer bij God dat ik je hier en nu met mijn blote handen zal vermoorden in het bijzijn van de tsaar zelf.’

‘Ga gerust uw gang.’

‘Hou op!’ riep Valentina. ‘Hou op!’ Ze greep Jens bij de arm en hij kon zich er niet toe brengen haar van zich af te schudden. ‘Help!’ riep ze. ‘Laat iemand helpen hen op te laten houden.’

Er arriveerden nog meer uniformen. Davidov fronste donker. Er steeg een stroom verwensingen en boze kreten op. Jens sloeg er geen acht op.

‘Ik eis voldoening,’ snauwde Tsjernov, terwijl twee officieren in het blauw ieder een arm van hem naar achteren trokken. ‘Mijn secondanten zullen morgen contact met je opnemen.’

‘Het zal me een groot genoegen zijn.’

‘Nee!’ Valentina stond op enige afstand van hen beiden, met een bleek gezicht. ‘Ik zweer dat ik met geen van jullie zal trouwen als jullie gaan duelleren.’

Jens voelde haar als droog zand tussen zijn vingers wegglijden. Hij was niet bereid haar te verliezen, niet op deze manier, niet nu. Langzaam, met starre zelfbeheersing, richtte hij zich tot kapitein Tsjernov, klakte zijn hakken tegen elkaar met een korte buiging en stak zijn hand uit. Tsjernov aarzelde, hij keek even onzeker naar Valentina, alsof hij haar waarde wilde inschatten, rukte zich toen met tegenzin los en drukte Jens’ hand. Geen van beiden zei iets.

‘Goddank.’ Valentina slaakte een beverige zucht van opluchting en schudde haar hoofd. ‘Wat is het toch, dat verstandige mannen in hersenloze vechtmachines doet veranderen?’

Niemand gaf antwoord, dus draaide ze zich om en liep weg met zoveel waardigheid als ze op kon brengen.

‘Morgen,’ mompelde Jens zodra ze buiten gehoorsafstand was. ‘Ik verwacht morgen van u te horen.’

Licht en beweging. Dat waren dingen die haar geest versplinterden. De volgende morgen nam Valentina elke smalle trede met de grootst mogelijke voorzichtigheid, terwijl haar handen aan weerskanten de muur aftastten. Ze hield haar ogen half dichtgeknepen, zelfs in het schemerdonker. Als ze haar hoofd roerloos op haar nek hield, was er een kans dat ze de bovenkant zou bereiken. Maar halverwege de trap schoot er een muis over haar schoen met zoveel snelheid dat ze haar houvast verloor en struikelde.

Tsjort!’ mopperde ze. ‘Maak dat je wegkomt!’

‘Wie is daar?’ brulde een stem van boven.

Haar trommelvliezen vibreerden pijnlijk.

‘Sst, niet schreeuwen.’ Ze klauterde onelegant snel de rest van de trap op, voor het geval ze terug dreigde te vallen in de stallen beneden. Eenmaal bovenaan durfde ze haar ogen iets verder open te doen en keek ze vol belangstelling om zich heen. Ze was nooit eerder hierboven geweest, in het onderkomen van de stalknechten. Er was een lange, stoffige gang voor haar uit. Aan de linkerzijde lieten dakramen gemene hoeveelheden zonlicht binnen, maar rechts was een rij hokjes, elk met een deur. Slechts één ervan was dicht. Ze timmerde erop.

‘Ga weg.’

Tsjort!’ vloekte ze opnieuw. ‘Ik ben verdomme niet voor niets helemaal hierboven gekomen.’ Ze duwde de deur open en liep naar binnen. Het licht was er gelukkig schemerig, het raam was klein en vies. De kamer, als je de ruimte zo kon noemen, stonk naar paarden en zweet. ‘Dus je leeft nog, Liev. Ze zijn er niet in geslaagd je om zeep te brengen.’

‘Onkruid vergaat niet.’

‘Alsjeblieft. Ik heb wat voor je meegebracht.’

Uit een omslagdoek die om haar middel was geknoopt haalde ze een volle fles wodka en een pakje sigaretten tevoorschijn. Popkovs zwarte ogen lichtten op. Hij zat rechtop op een harde stoel naast het bed maar hij zag er niet goed uit. Zijn oogkassen waren donkerpaars gekneusd, zijn neus was in een vreemde knik gebroken, en er zaten snijwonden op zijn voorhoofd en lippen. Toen hij naar de fles greep, zag ze dat aan een van zijn vingers een nagel ontbrak en dat er een zwarte klodder opgedroogd bloed voor in de plaats zat. Ze voelde hoe de woede het zuur in haar maag omhoogbracht.

‘Het is goede wodka uit de kast van mijn vader.’ Ze dwong zich voor hem tot een glimlach. ‘Niet dat smerige bocht dat jij me hebt gegeven.’

Hij grijnsde en nam een flinke slok, waarna hij een zucht van voldoening slaakte. ‘Het enige medicijn dat ik nodig heb.’

‘Liev, hoe voel je je? Echt, bedoel ik. Heb je veel pijn?’

Hij bekeek haar met zijn gezwollen ogen. ‘Ik overleef het wel.’ Hij stak de fles omhoog. ‘Ook een slokje?’

‘Nee, dank je.’

‘Je ziet eruit alsof je wel wat kunt gebruiken.’ Hij grinnikte, en ze zag hem ineenkrimpen en over zijn ribben wrijven.

Ze kwam in de verleiding, maar ze wendde haar blik af. ‘Niet echt een thuis hier, hè?’

‘Het is genoeg.’

Een bed, een stoel, een kast en wat haken. Genoeg? Popkov was tweeëntwintig, een volwassen man, vier jaar ouder dan zij, en hij vond dit al genoeg.

‘Is hier water?’ vroeg ze.

‘Op het stalerf.’

‘Ik zal wat halen.’

‘Doe geen moeite.’

Ze dacht aan de trap, en haar maag kromp ineen. ‘Geen enkele moeite. Je hebt verzorging nodig.’

Het kostte haar wat tijd en een tocht terug naar het huis, maar uiteindelijk kwam ze weer boven met een geëmailleerde bak water en een bord met zwart brood met kaas. Onder haar arm hield ze een pak verband en gaas van zuster Sonja, die hevig had gemopperd over de verspilling aan ‘die smerige kozak’. Popkov stribbelde luidkeels tegen toen Valentina zijn wonden schoonmaakte, zijn neus zo goed mogelijk rechtzette en het een en ander verbond. Maar hij weigerde iets meer uit te trekken dan zijn hemd.

‘Doe niet zo stom,’ vermaande ze hem. ‘Ik ben verpleegster, ik ben gewend om…’

‘Je bent een meisje.’

Ze glimlachte en liet het rusten. Terwijl ze een lange reep verband over de striemen op zijn brede schouders bond, vroeg ze nieuwsgierig: ‘Haat je hen nu? Ik bedoel, de mannen die dit bij jou hebben gedaan?’

‘De Ochrana.’ Hij spuwde op de vloer. Er zat bloed bij. ‘Ik heb altijd de schurft gehad aan de politie. En ook aan die moordzuchtige bolsjewieken.’ Hij spuwde nog eens.

‘Maar Liev, als je beide partijen haat, op wie kun je dan vertrouwen, op wie kun je rekenen?’

‘Op mezelf, natuurlijk.’

‘Ik had het kunnen weten.’ Ze lachte, en voelde hoe haar hoofd door de kamer tolde. Ze wachtte tot haar hoofd weer recht op haar schouders zat voor ze verderging, en toen ze klaar was met het verband pakte ze de kom en ging bij de deur staan. Ze leunde tegen de deurpost. Ze had een pot zalf op zijn bed laten staan. ‘Beter?’

Hij gromde en nam nog een slok wodka. Ze draaide zich om en wilde gaan.

‘Die man van je, die ingenieur. Hij heeft mijn leven…’ Popkov zweeg. De woorden stokten in zijn keel.

‘Ik weet het,’ zei ze zacht. ‘Ik weet het. Jens Friis is blij dat je nog in leven bent.’

Popkov knikte met zijn gehavende hoofd. ‘Hij zal zelf niet veel langer nog in leven zijn als jij niet iets doet.’

Ze verstijfde. ‘Zeg op.’

‘Een duel.’