‘Nee, het is niet waar.’
‘Iedereen heeft het erover. Over jou. Over de ruzie. Die blonde klootzak met dons op zijn gezicht is heel bloeddorstig. Hij heeft vorig jaar bij duels twee mannen gedood.’
‘Nee, Liev. Je hebt het mis. Ze hebben het beloofd. Ze zeiden dat ze het niet zouden doen.’
Popkov schudde langzaam zijn hoofd, teleurgesteld. ‘Ik zei het toch: je bent een meisje. Ze hebben tegen je gelogen, verdomme.’
Valentina kon de metalen lift niet ver bij haar vandaan horen ratelen, en het geluid bezorgde haar kippenvel. Dit was de eerste keer dat ze terug was gegaan naar Jens’ tunnel. Ze droeg haar verpleegsterscape en trok de marineblauwe plooien strakker om zich heen om de herinneringen die dit geluid opriep buiten te sluiten.
Ze ging niet zitten op de stoel die haar in Jens’ kantoor werd aangeboden, maar verkoos te blijven staan. Ze stelde zich op naast het raam en richtte haar verlangende ogen op het terrein buiten. Er heerste een en al bedrijvigheid, met arbeiders in werkmanspakken die van onder de grond naar boven klauterden, knipperend met hun ogen tegen het zonlicht, als mollen. De vrouwen droegen hoofddoeken en duwden wagens met afval over metalen rails. Ze waren allemaal mager, hadden allemaal een grauw gezicht en waren allemaal overdekt met dezelfde kleur stof en gruis. Ze vielen onmogelijk van elkaar te onderscheiden. Keek Jens hier elke dag op uit? Hij was niet in het kantoor toen ze arriveerde, dus werd er iemand op uitgestuurd om hem te halen.
‘Thee?’ bood een kantoorbediende aan.
‘Nee, dank u.’
De man richtte zich weer op zijn stapel papieren en Valentina op haar wachten. Buiten was de lucht winters lichtblauw en er scheerde een eenzame vogel op slanke vleugels heen en weer, zwevend op de luchtstromen boven de stad. Ze hoorde Jens’ snelle voetstappen voor ze hem zag, en haar hart begon sneller te kloppen. Toen hij haar zag was hij in twee stappen bij haar.
‘Is er iets aan de hand?’
‘Ja.’
Hij keek de klerk aan en gebaarde even met zijn hand, zodat de man zonder verder commentaar het kantoor verliet, waarbij hij even met zijn hoofd draaide om nog iets op te vangen voor hij de deur dichtdeed.
‘Wat is er?’
Hij boog zich over haar heen, vol bezorgdheid. Ze stapte achteruit en keek hem woest aan. ‘Je hebt tegen me gelogen.’
‘Over wat?’
‘Over het duel.’
‘O, dat.’
‘Ja, dat.’
Hij liep naar zijn bureau, een oase van orde en netheid vergeleken bij het slordige papierwerk op het bureau van de klerk. Hij ging zitten en keek haar aan met een behoedzame blik die ze het liefst van zijn gezicht had gekrabd. ‘Wat zou dat?’
‘Ga je vechten?’
‘Ja.’
‘Nee, Jens, nee. Doe het niet, je mag het niet doen. Ben je nou helemaal gek geworden? Hij zal je doden. Hij zal…’
Ze was vastbesloten niet te huilen, zich niet als een méísje te gedragen. Dat had ze zichzelf beloofd. Maar de gedachte hem te zullen verliezen verscheurde haar hart en ze kreeg een prop in haar keel, alsof de woorden die ze wilde spreken waarheid zouden worden als ze ze hardop uitsprak. Ze wendde haar blik van hem af en concentreerde zich op het raam, op een spin die in de hoek bezig was een ingewikkeld web te weven. Haar handen beefden, dus stopte ze die onder haar cape.
‘Toe Jens, alsjeblieft. Ga niet met hem vechten. Ik wil je levend.’
Dat klonk beter. Meer beheerst. Daar zou hij naar luisteren. Maar de stilte die tussen hen ontstond was even somber als zijn tunnels, en op dat moment besefte ze dat ze niet kon winnen. Ze draaide zich naar hem om en zag dat hij haar van achter zijn bureau onderzoekend aankeek, zo aandachtig alsof het voor de laatste keer was.
‘Vertrouw me,’ zei hij op gedempte toon. Het klonk vermoeid.
‘Misschien doodt hij je wel.’
‘Of misschien dood ik hem.’
‘Hij heeft vorig jaar twee andere mannen gedood in duels.’
‘Ik ben die andere mannen niet.’
‘Jens, doe het niet. Voor mij.’ Ze hield haar stem redelijk.
Zijn mond trok door iets van een glimlach. Dat maakte haar aan het schrikken. Het was zo berustend.
‘Waarom, Jens? Waarom zou je het doen? Je kunt toch gewoon weglopen?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Tsjort! Doe het niet!’ schreeuwde ze, terwijl ze met haar vlakke hand op zijn bureau sloeg. ‘Ga me nou niet vertellen dat het iets is wat mannen moeten doen, dat ze moeten vechten voor wat hun toebehoort, om hun grenzen vast te leggen. Ga me nou niet vertellen dat jij zo stom bent. Of misschien heb ik het mis. Misschien ben jij net zo bot en eerzuchtig als al die andere onnozele zogenaamde helden met hun opzichtige militaire pauwenveren. Ik dacht dat jij anders was, ik dacht dat jij…’
Ze zweeg. Hij was opgestaan en liep om zijn bureau heen. Zijn hand greep haar vast, trok haar naar zich toe, en hij nam haar in zijn lange armen tot haar gezicht in de kraag van zijn overhemd was begraven. Ze had niets kunnen uitbrengen, zelfs als ze dat had gewild.
‘Luister goed, Valentina. Ik ben niet eerzuchtig en ik zoek geen glorie, maar ik wil wel graag hier in Petersburg samen met jou een leven hebben.’ Elk woord dat uit zijn mond kwam voelde warm in haar haar. ‘Kapitein Tsjernov heeft me uitgedaagd. Als ik de uitdaging niet aanneem zal ik tot lafaard worden bestempeld en dat zal het einde zijn van mijn leven en werken in deze stad. Ik zou van het rioolproject worden gehaald, door de tsaar en iedereen aan het hof worden genegeerd, en uit alle beschaafde huizen worden geweerd. Ik zou een melaatse zijn. Een paria.’ Hij tilde haar gezicht van zijn borst en kuste haar blanke voorhoofd. ‘Wat voor leven zouden we hebben? Niemand zou me in dienst willen nemen.’
Ze klampte zich aan hem vast. ‘We kunnen weglopen.’
‘Weglopen, waarheen?’
‘Naar een andere stad. Naar Moskou. Waar dan ook.’
‘Mijn reputatie zou me volgen als een zieke hond. Rusland mag dan een uitgestrekt land zijn, lieve Valentina, maar dit soort geruchten verspreidt zich sneller dan de pest van stad naar stad. Waar ik ook ga, als ingenieur is mijn reputatie mijn levensbloed.’
‘Ik heb liever dat je levensbloed wordt bezoedeld dan dat het op de bodem van een bos wordt vergoten.’
Hij zei verder niets maar hield haar slechts in zijn armen.
‘Ik ben het niet waard,’ fluisterde ze.
‘Wie zegt dat?’
‘Ik.’
‘Dan weet je niet wat liefde is.’
Ze maakte zich van hem los en liep weer terug naar het raam. Ze wilde niet dat hij haar tranen zou zien. En al die tijd was ze zich ervan bewust dat als Tsjernov stierf, haar vaders bankroet nog dieper zou worden. ‘Heb jij ooit eerder iemand gedood?’ vroeg ze, terwijl ze keek hoe buiten een kind bezig was ijs van de rails te schuiven.
‘Nee.’
‘Kun je een pistool hanteren?’
‘Uiteraard. Maak je geen zorgen, ik ben een redelijk goede schutter.’
‘Maar hij zit in het leger. Hij doet de hele dag niet anders.’
‘Naast achter mijn liefste aan zitten. Dat doet die rotzak ook.’
Maar ze wilde niet glimlachen. ‘Wat voor mens heeft het in zich om een ander in koelen bloede dood te schieten?’
‘Niemand van ons weet waartoe we in staat zijn tot we ervoor komen te staan. Hoe zit het met jou, Valentina? Waar ben jij toe in staat?’
Ze draaide zich met een ruk om en merkte dat hij pal achter haar was gaan staan, lang en onverzettelijk. ‘Ik hou van je, Jens Friis.’ Ze streelde zijn gezicht, legde een hand op zijn hart. ‘Dus onderschat niet waar ik toe in staat ben.’
28
Arkin duwde zich weg van de muur die alle warmte uit zijn lichaam wegtrok en hij bewoog zich voorzichtig over het volle trottoir naar het uiteinde van de Nevski Prospekt. Hij had meer dan een uur staan wachten. De lucht was bedekt, met een paarsachtige gloed die de stad een broos aanzien gaf. De mensen liepen haastig winkels in en uit, zonder op te kijken. Met veel geratel hield er een rijtuig met een livrei in kastanjebruin en goud langs de stoeprand halt, en de koetsier verdween in een winkeltje met een schildering van wijnranken boven de etalage. Arkin had deze taak vele malen zelf vervuld.