Hij dook tussen het winkelende publiek door en naderde het rijtuig. Ze was er, zoals gewoonlijk in haar eentje. Door het raam kon hij het profiel van Jelizaveta Ivanova ontwaren en hij zag om haar lippen het verwachtingsvolle glimlachje. Elke donderdag had hij na haar ochtendronde van sociale bezoekjes aan de huizen van welgestelde dames van Sint-Petersburg de Turicum hier stil moeten zetten. Hij kwam dan uit het winkeltje terug met een beker warme gekruide wijn van goede Georgische druiven, en zij dronk die dan zwijgend leeg. Het was een ritueel geworden.
Er stond altijd een rij voor de toonbank, dus hij wist dat hij nu een paar minuten had voordat de koetsier weer terugkwam, maar hij wist ook dat het dwaas was om dit risico te nemen. Zelfs voor haar. Hij deed het portier van het rijtuig open en glipte naar binnen, waarna hij op de bank tegenover haar ging zitten. De kastanjebruine bekleding met gouden kwasten en koperen randen geurde naar haar parfum. Hij had de woorden voorbereid die hij zou zeggen als ze begon te gillen en om hulp te schreeuwen, maar ze verbaasde hem. Haar blauwe ogen werden groot en haar mond viel heel even open. Toen schonk ze hem zo’n hartelijke glimlach dat er in zijn borst iets pijnlijks loskwam wat sinds dat moment met Sergejev, in het steegje, onder zijn ribben had gezeten.
‘Arkin, ik heb je gemist,’ zei ze.
Zulke eenvoudige woorden.
‘Dank u, mevrouw.’
‘Ik maakte me zorgen dat de politie misschien…’ Ze liet haar woorden wegsterven.
‘Ze hebben me nog niet te pakken gekregen, zoals u kunt zien.’
Ze fronste. ‘Ik weet dat jij geen kwaad tegen mijn gezin zou bedoelen. Iedere willekeurige bediende zou die kist met granaten in de garage kunnen hebben gezet.’
Hij sprak haar niet tegen maar verlustigde zich opnieuw in haar aanblik. Ze was gekleed in oesterkleurige zijde met een grijze stola van zilvervos rond haar schouders, en het zien van haar sieraden en haar verwende rijkdom maakte hem niet kwaad op de manier die eigenlijk had gemoeten.
‘Mevrouw Ivanova, ik moet snel zijn. Er is iets wat u moet weten.’ Hij schoof naar voren, zodat zijn knieën bijna de hare raakten. ‘Er is iets wat ik in de kroegen van de stad heb gehoord en waarvan ik vrees dat u er misschien niet van op de hoogte bent.’
‘En dat is?’
‘Dat kapitein Tsjernov een duel aangaat met die ingenieur, Jens Friis.’
Hij had een reactie van verbazing verwacht, maar niet dit wegtrekken van bloed uit haar gezicht tot haar lippen de kleur van papier hadden.
‘Waarom?’ fluisterde ze.
‘Vanwege uw dochter.’
‘Valentina?’
‘Ja.’
‘Lieve god, nee!’ Haar mond ging open en er klonk een hees geluid uit haar keel. ‘Mijn man is geruïneerd,’ kreunde ze zacht, en ze wiegde heen en weer op haar bank, met haar hand voor haar mond geslagen.
Dat woord verbaasde hem. Geruïneerd? Wat bedoelde ze? Haar reactie was zo extreem dat hij bijna wenste dat hij niet had besloten haar deze informatie over te brengen. Maar hij had het risico genomen met een doel. Sergejev was dood. Veel leerjongens waren dood. Binnenkort, als het volgende plan goed uitpakte, zou premier Stolypin dood zijn. De Russische grond schudde onder de straten van Sint-Petersburg en de gebouwen zouden straks een voor een omvallen. Maar ondanks alles wilde hij zich ervan vergewissen dat Jelizaveta Ivanova veilig was.
‘Mevrouw,’ zei hij zacht, op de toon die hij zou gebruiken voor een kind dat hij ongewild had laten schrikken. ‘Kapitein Tsjernov is een befaamd schutter. Hij zal de ingenieur doden. U hoeft zich echt geen zorgen te maken…’
‘Nee, nee, nee. Als hij de ingenieur doodt zal ze nóóit met Tsjernov trouwen, ik ken Valentina.’ In haar ontreddering hield ze haar hand tegen haar kleine kin gedrukt en hij kon haar tanden tegen elkaar horen klikken.
‘Is het echt zo belangrijk?’ vroeg hij. ‘Dat ze met Tsjernov trouwt?’
Ze gaf geen antwoord. In plaats daarvan schoof ze naar voren, tot haar bleke gezicht zo dicht bij het zijne was dat hij elk detail in haar ogen kon zien, het donkerblauwe pigment rond de irissen, de lila stippels als een lappendeken in het blauw van de irissen. Een dunne rode ader op het wit van één oog. Haar adem geurde vaag naar munt.
Ze greep met beide handen zijn hand en trok die op haar knie. Haar ogen richtten zich op hem. ‘Wil je me alsjeblieft helpen?’ smeekte ze.
Zelfs door de grijze stof van haar handschoenen kon hij voelen dat haar handen ijskoud waren. Het was alsof alle warmte uit haar lichaam in zijn lichaam was gestroomd en hij kon de huid van zijn nek voelen gloeien.
‘Hoe zou ik kunnen helpen?’
‘Je bent een vindingrijke man, Viktor.’
Ze had hem Viktor genoemd. Hij had niet gedacht dat ze zijn voornaam zelfs maar kende. Hij keek even uit het raampje om zich ervan te vergewissen dat de koetsier nog niet uit de wijnwinkel naar buiten was gekomen, maar ze bracht haar hand omhoog naar zijn kaak en draaide zijn gezicht naar zich toe. Haar lippen trilden, enigszins geopend in een zwijgende smeekbede.
Hij kuste haar. Een snelle, resolute aanraking van zijn mond op de hare, een besef van de volheid en de zoetheid van haar lippen terwijl haar tong langs zijn tanden gleed.
‘Help me,’ hijgde ze.
Hij wist dat hij deze ministersvrouw zou helpen. Maar hij wist niet waarom.
De drozjki zette Valentina af buiten de kazerne van de huzarengarde van de lijfwacht, en er werden veel soldatenhoofden haar kant uit gedraaid toen ze over de binnenplaats naar de bezoekerskamer werd gebracht. Ze had zich met zorg gekleed. Na lang nadenken had ze een gebloemde zijden jurk gekozen, met een rode hoed die was afgezet met lichte struisvogelveren die wapperden in het zachtste briesje. Haar jas was roomkleurig, nauwsluitend om haar slanke taille te benadrukken en versierd met een zwarte bontkraag en kleine, rode knopen. Haar moeder had deze jas speciaal besteld omdat de kleuren van de huzaren rood, wit en zwart waren. Vandaag zou hij van pas komen. Want vandaag moest ze de kapitein in vervoering zien te brengen.
De kamer was uitermate mannelijk. Donkere eiken zetels en tafel, een kale eiken vloer en aan de muur twee portretten van ernstig kijkende militaire heren in galatenue, overdekt met zilver- en goudgalon.
Valentina bekeek hen kritisch en vroeg zich af hoeveel mensen ze hadden gedood. Ze hoefde niet lang te wachten. Ze hoorde Tsjernovs voetstappen door de gang naderen, met lange, gretige passen, om snel bij haar te kunnen zijn. Haar hart bonsde. Was dit wat een soldaat vlak voor de strijd voelde? Met een leven dat in de waagschaal lag? Zijn energie daverde met hem de kamer binnen en zijn glimlach bezorgde haar kippenvel. Zijn lippen eisten haar handschoen op. Hij liet haar hand niet los maar hield deze gevangen in de zijne, als een gijzelaar.
‘Valentina, mijn lieve kind, wat een onverwacht genoegen. En wat zie je er goed uit.’
Niet stomdronken. Niet plat op haar rug. Niet terwijl ze wodka naar binnen goot. Dat bedoelde hij eigenlijk.
‘Het gaat heel goed met me, Stepan, dank je.’
‘En wat zie je er bijzonder charmant uit.’ Zijn ogen namen haar snel op en toen zijn blik ten slotte op haar gezicht bleef rusten ving ze een geluid op dat klonk als zacht gespin achter in zijn keel. ‘Vergeef me mijn verschijning,’ zei hij, ‘maar ik ben net terug van excercitie op het Marsveld.’
‘Wat een toepasselijke naam. Het veld van oorlog.’
‘Wij zijn krijgers, Valentina. Daar is het leger voor. Wat had je anders verwacht?’
Ze sloeg haar ogen neer. ‘Het volk van Rusland is jullie dankbaar.’
Bij wijze van antwoord kuste Tsjernov nogmaals haar hand. Hij droeg een schoon wit overhemd dat open was aan de hals en de zwarte broek van de huzaren, met een enkele rode bies op de naad. Zijn haar was nat, pasgewassen en uit zijn gezicht naar achteren gestreken. Aan zijn hals glinsterden sterke, blonde krullen.
‘Ik hoop dat ik je niet stoor, Stepan.’