Выбрать главу

Het bos kwam tot leven. De tengere skeletten van zilverberken lichtten op in het laatste zonlicht en de avondnevel steeg op van de grond en wikkelde zich rond de slanke stammen. Geritsel in het struikgewas verried de plekken waar nachtelijke wezens de lucht afspeurden, zich voorbereidden op de nacht die voor hen lag. Valentina en Popkov hadden zich zo lang stilgehouden dat ze zelf deel van het struikgewas waren gaan uitmaken. Valentina ademde de schimmelachtige geur van de bosgrond in en keek naar een boommarter die op nog geen drie meter afstand zijn klauwen langs de schors van een omgevallen boom haalde om er kevers uit te peuteren.

De lucht werd zo koud dat haar adem bevroor op de dode bladeren voor haar, waar ze op de grond lag. Ze had paard en rijtuig ver weg in het bos vastgemaakt en ze had twee zware bontplaids uitgeladen. Popkov droeg het geweer. Hij liep zo langzaam dat het haar pijn deed om het te zien, maar hij weigerde alle hulp en ze toonde geen medelijden omdat ze wist dat hij dat vreselijk zou vinden. Toen ze de open plek boven aan een flauwe helling bereikten, sprak Popkov voor het eerst.

‘Hier is het.’

‘De Pistoolrichel?’

Da.

Ze had geen idee hoe hij had ontdekt waar dit duel plaats zou vinden. Hij was een paar uur verdwenen, weggestrompeld op een flinke dosis wodka, en teruggekomen met de mededeling: ‘De Pistoolrichel. Daar gaan we naartoe.’ Ze kon slechts vermoeden dat hij was gaan drinken in de bars die door huzaren werden gefrequenteerd, om daar met behulp van bier wat tongen losser te maken. Ze had hem morfine uit Katja’s medicijnkastje aangeboden, maar hij had dit resoluut afgewezen en ze besefte maar al te goed dat ze niet moest aandringen. Hij vertelde haar dat dit een geliefde plek voor duels was, vandaar de naam. De plek lag aangenaam dicht bij de stad maar was toch besloten en tegen nieuwsgierige blikken beschermd, verstopt aan de rand van het bos. Valentina vroeg zich onwillekeurig af hoeveel bloed van jonge mannen hier was vergoten, allemaal zogenaamd vanwege hun eer.

Ze lag, gewikkeld in het bont dat ze tot over haar hoofd omhoog had getrokken, plat op haar buik naast Popkov, in het struikgewas aan de voet van de berken. Ze hadden goed zicht op de open plek. Die lag op zo’n veertig stappen afstand, in repen gesneden door de schaduwen van de boomstammen toen de laatste stralen van de zon achter de bomen gleden. Er begonnen nu slierten mist naderbij te kruipen. Er ging één uur voorbij, toen twee. Popkov lag zo stil dat Valentina ervan overtuigd was dat hij in slaap was gevallen. Haar armen deden pijn maar ze verroerde zich niet, zelfs niet toen ze het gedempte geluid van rijtuigwielen op de zandweg hoorde. Ze fluisterde: ‘Daar zijn ze.’

‘Ik hoor ze.’

Ze voelde haar hart in haar keel kloppen. ‘Dood hem niet, Liev.’

Ze had dit al eerder gezegd en hij had slechts zijn schouders opgehaald, maar deze keer nam hij niet eens de moeite om te reageren. Hij haalde het geweer uit het kussensloop en schoof het tegen zijn schouder in positie. Ze schrok van haar verlangen het zelf te gebruiken.

Eerst draaide het ene zwarte rijtuig de rand van de open plek op, en enkele minuten later het andere. Uit het eerste rijtuig sprongen vier mannen, allemaal in rode huzarenjasjes, allemaal vol nerveuze energie, maar de voorste was Tsjernov. Ze herkende hem onmiddellijk aan de manier waarop hij liep, met zijn borst vooruit. Uit het tweede rijtuig stapten drie mannen, twee in dikke jassen, de derde in een zwarte cape. Ze spraken kort met elkaar, daarna liep een van hen, de man met de cape, naar de mannen in het rood. Tot haar ontzetting zag Valentina dat het dokter Fedorin was. Zijn aanblik deed haar met een schok beseffen wat hier ging gebeuren, wat deze mannen elkaar aan zouden doen, en ze voelde een prop in haar keel.

Popkov gaf met zijn elleboog een por in haar ribben – ze had hardop gekreund omdat ze Jens zag. Hij stond rustig in een laatste plekje zonlicht en het sneed als een lemmet over zijn nek. Ze kon zelfs op deze afstand zijn rustige ademhaling ontwaren, een witte wolk in de grijze lucht, zonder een spoor van paniek. Ze wilde tegen hem schreeuwen, hem smeken deze suïcidale opvattingen over mannelijke eer en reputatie op te geven, maar ze deed het niet omdat het daar veel te laat voor was. Diep in haar hart geloofde ze dat Jens Tsjernov wilde doden, hem waarlijk wilde doden, en dat dat de reden was dat hij hier was. Ze raakte Popkovs hand op het geweer even aan.

‘Verwond de huzaar alleen,’ bracht ze hem in herinnering.

Hij streelde de gegraveerde metalen plaat op het wapen met zijn duim, even teder alsof het het oor van een paard was. ‘Waar,’ siste hij, ‘wil je dat ik er een gat in prik? In dat sterke zwarte been van hem?’ Hij grinnikte zacht. ‘Een dijbeen bloedt zo lekker.’

‘Nee. In zijn rechterschouder, zodat hij geen pistool kan richten.’

Popkov knikte met zijn ruige hoofd.

Valentina was verbijsterd over het gesprek dat ze voerde. Wat voor mens begon ze te worden? In elk geval was dokter Fedorin er, dat vormde een kleine geruststelling. Alle mannen op de open plek stonden in een cirkel rond een van de huzaren, die een glimmende mahoniehouten doos vasthield. Ze zag Jens erin grijpen en er iets uit halen – hij had de eerste keuze van het pistool.

De zon ging opeens onder toen de twee mannen hun positie innamen, met de rug naar elkaar in het midden van de open plek, het pistool voor zich uit. Jens was de langste maar Tsjernov gedroeg zich alsof het een kinderspel was, en zijn zelfvertrouwen reikte door de nevelslierten heen tot aan Valentina.

Beide mannen waren langzaam en precies in hun bewegingen. Dertig stappen. Ze telde binnensmonds mee en voelde dat Popkovs schouder zich spande. Nu, dacht ze, nu, nu. Nu Jens nog staat. Voor ze zich naar elkaar omdraaien. Nu, doe het nu, Popkov.

Er klonk een schot. Het kwam echter niet van naast haar, niet van Popkov. Tsjernov viel op de grond alsof zijn benen onder hem vandaan waren geslagen, en bijna direct daarop klonk de knal van een volgend geweerschot. Jens viel.

Valentina’s wereld kwam met een schok tot stilstand. De twee mannen in het midden van de open plek lagen op de vochtige grond en het ijzige gras onder hen kleurde rood. Aan de rand van het bos stond een rij van tien donkere gestalten, als engelen des doods, geweer in de hand. Ieder van hen richtte op de resterende leden van de duellerende partijen.

‘Jens!’ kreet Valentina met verstikte stem.

Ze wierp de bontplaid van zich af en probeerde overeind te springen, maar Popkov rolde om van zijn buik, greep haar in haar nekvel en duwde haar hard tegen een boom. De wereld explodeerde. De lucht tolde om haar heen. Hij mepte haar tegen de grond.

‘Jens,’ kreunde ze. Ze kon zijn lichaam zien, roerloos. Uit hem lekte het levensbloed waarvan ze zichzelf had bezworen het te zullen beschermen.

Er klonk een zwaar en zacht gevloek uit Popkovs mond. ‘Verroer je niet.’

‘Maar ik moet naar hem toe. Ik moet hem…’

‘Wie zijn dat?’ Hij knikte naar de rij donkere gedaanten.

‘Moordenaars,’ zei ze. ‘Als hij dood is, zal ik…’ Als Jens Friis dood was zou haar eigen hart blijven stilstaan. Haar aderen en botten en spieren zouden misschien nog leven, nog functioneren, maar zonder zin of doel. ‘Jens, laat me niet alleen,’ fluisterde ze, alsof ze hem naar zich terug kon roepen.

‘Die zijn hier niet toevallig.’ Popkov richtte zijn geweer op een van de mannen.

‘Kijk eens, Liev, kijk eens naar die daar.’ Valentina wees. Haar arm beefde. ‘Die daar vooraan.’

De donkere gestalte die aan het hoofd van de rij schutters stond, had zijn aandacht van de groep huzaren afgewend en keek nu naar de twee lichamen op de grond. Hij begon in de richting van Jens te lopen, behoedzaam en met stijve benen. Zijn pet was diep over zijn voorhoofd getrokken, maar toen de nevel even optrok, viel er een bundel licht op zijn gezicht. Valentina herkende hem op slag.

Het was Viktor Arkin. De man die haar vaders chauffeur was geweest. Met een kreet van woede schoot ze bij Popkov vandaan en rende naar de open plek.