Выбрать главу

Hij maakte zijn zin niet af. De menigte kwam panisch in beweging, en de mensen lieten hun glazen vallen en vluchtten.

Valentina had nooit eerder paniek gezien, niet op deze manier. Er klonken kreten en vloeken, stampende voeten en stemmen die oversloegen. Op het trottoir buiten het theater, dat nat was van de regen, werden hoeden vertrapt terwijl de menigte radeloos werd. Er werd gedrongen en met ellebogen geduwd terwijl de mensen naar hun rijtuig holden, om hun koetsier riepen, zonder zich iets aan te trekken van de kreten van de politiemensen in zware jassen die uit het niets tevoorschijn kwamen. Valentina kreeg een klap van een van hen toen ze met grote ogen van ontzetting verder holde.

‘Jens, het kan toch niet waar zijn?’

Ze liepen de trottoirs af op zoek naar haar familie, maar alle paraplu’s maakten herkenning onmogelijk en alle hoge hoeden leken in het donker hetzelfde.

‘Dat Stolypin dood is?’

‘Nee.’ Ze schudde haar hoofd, met haar schouders stevig tegen hem aan gedrukt. ‘Dat de revolutionairen alle theaters aanvallen. Dat kan toch zeker niet waar zijn?’

‘Het is waarschijnlijk een gerucht om chaos en angst te veroorzaken. Maar we kunnen geen enkel risico nemen, dus blijf dicht bij me.’

‘Waarom?’ Ze zette zich schrap, zodat Jens in de opdringende menigte stil moest blijven staan. ‘Waarom? Wat zouden ze kunnen bereiken met het veroorzaken van zoveel chaos?’

‘Laten we eerst jullie rijtuig maar zien te vinden.’

‘Nee.’ Ze schudde aan zijn arm. ‘Zeg eens, waar ben je bang voor?’

Hij keek haar aandachtig aan. ‘Ik vrees dat iemand dit heeft georganiseerd en iets gaat doen met de dekmantel van deze paniek.’

‘Wat dan wel?’

‘Ik weet het niet. Kom, blijf nu niet staan.’

Hij trok haar mee, en ze wees naar een wirwar van rijtuigen die verderop de weg blokkeerde. ‘Daar is het rijtuig van papa.’

Jens baande zich een weg tot ze haar vader en moeder naast hun rijtuig in de regen aantroffen. De rolstoel stond leeg en verloren voor hen te wachten.

‘Waar is Katja?’ vroeg Valentina snel. ‘Ze is verdwenen.’

‘Wie zou haar kunnen hebben meegenomen?’

Jens moest de vraag twee keer stellen. Jelizaveta Ivanova stond er star en stijf bij, met niets ziende ogen en schokkerige bewegingen toen haar vingers haar mond aanraakten, maar ze bleef zwijgen. Haar man was het tegendeel. De woede spoot aan alle kanten uit hem, hij stampvoette en stak een vinger uit naar een van de groepjes politiemensen die zich om hen heen hadden verzameld. ‘Ga eens gauw op stap, stommeling, om mijn dochter te vinden,’ schreeuwde hij. ‘Ze is ontvoerd.’

Ze waren allemaal terug bij het theater en stonden bij een zijdeur in de regen. Het was de zijdeur waardoor de Ivanovs in eerste instantie naar buiten waren gekomen, meegevoerd door de stroom op weg naar de uitgangen, met Katja veilig in haar rolstoel.

‘Mevrouw Ivanova,’ zei Jens, ‘vertelt u me eens wat er is gebeurd.’

Ze keek hem niet aan. Haar mond trilde maar er kwam geen geluid uit.

‘Jelizaveta!’ drong haar man aan.

Jens ging recht voor haar staan, pakte haar beide ellebogen stevig vast en trok haar dichter naar zich toe, zodat ze hem wel aan moest kijken. ‘Is Katja gewond in het tumult?’

Ze schudde haar hoofd, knipperde hevig met haar ogen en stamelde: ‘Njet. Ze raakte niet in paniek. Ze klemde zich alleen maar stevig vast aan haar stoel.’ Ze fronste haar wenkbrauwen terwijl ze de beelden in gedachten weer voor zich zag. ‘Ze…’ De woorden stokten.

Hij bracht zijn gezicht tot vlak bij het hare. ‘Wat gebeurde er toen?’

‘Mijn man ging ons rijtuig zoeken.’

‘Denk goed na, mevrouw. Denk góéd na! De minister liep hier bij Katja en u weg… En toen?’

‘Toen kwamen prinses Marja en haar man achter me naar buiten.’

‘Hebt u hen gesproken?’

Hij begon het contact met haar te verliezen. Haar ogen werden glazig toen ze knikte. ‘Ze gilde.’

‘Gilde Katja?’

‘Nee.’ Het was een zacht gefluister.

‘Gilde prinses Marja?’

Geen antwoord. Hij schudde haar zacht heen en weer en hij zag haar ogen draaien.

‘Ja. Ze was gevallen. Haar wang was…’

‘Hebt u met hen gesproken?’

‘Ja.’ Ze huiverde. ‘Er was overal paniek. Toen ik me weer omdraaide naar de rolstoel, was hij leeg.’

‘Mama.’ Het was voor het eerst dat Valentina iets zei. Haar stem was kalm maar klonk hol, alsof hij van ver kwam. ‘Was Katja bang? Door de paniek en het schreeuwen?’

‘Nee. Nee, ze was juist opgewonden.’

Valentina knikte. Ze greep Jens bij de hand en begon hem mee te trekken. ‘Snel. Kom met me mee.’

‘Waar gaan jullie naartoe?’ wilde haar vader weten. ‘Hoe moet het nou met je zusje?’

‘Papa, ik ga haar zoeken.’

De regen stroomde over Valentina’s wangen en het licht van de straatlantaarns en de rijtuigen weerkaatste op haar intens witte gezicht en vervormde het. Haar ogen waren gitzwart.

Ze reed samen met hem op zijn paard. Het was sneller om te paard te gaan dan met een drozjki. De wegen waren verstopt door al het verkeer, er maaiden lichtbundels door de duisternis en de regen werd erger, ratelde met ongeduldige vingers op de daken van rijtuigen. De mensen waren nerveus en geprikkeld, en er deden zich ongelukken voor, wat tot nog meer verwarring leidde.

Jens’ paard Hero ontweek alles keurig, met Jens die hem zo nodig het trottoir op loodste, tot ze vrij waren van alle blokkades en hij ongehinderd door het centrum van de stad kon galopperen. Ze reden snel. Jens kon haar warmte voor zich voelen, kon haar natte haar ruiken. Ze zat onder zijn rijcape verstopt, met haar lichaam als een oven tegen zijn borst, en ze hield zich zo stijf aan de manen van het paard vast dat ze de haren bijna uit de nek van het dier trok. Ze zat stijf en gespannen. Ze hadden hevig gekibbeld.

‘Jens, het zijn de revolutionairen die haar hebben ontvoerd.’

‘Nee Valentina, denk eens goed na. Het kunnen ook gewoon inhalige ontvoerders zijn die haar vasthouden om je vader geld af te persen.’ Lieve god, laat het niet de revolutionairen zijn. Hun messen zouden net zo gemakkelijk de hals van een rijk iemand, man of vrouw, doorsnijden als die van een kip.

‘Nee,’ had ze hardnekkig verklaard. ‘Nee. Zij zijn het, ik weet dat zij het zijn. Ze kwellen mijn familie en ze zullen niet rusten tot we dood zijn.’

De lucht tussen hen was dun geworden, vochtig in hun gezicht, en hij kon de adem van iets kouds in zijn nek voelen.

Hij was met haar meegegaan omdat hij de gedachte niet kon verdragen dat zij in haar eentje door de achterbuurten van Petersburg zou lopen. Maar het was gekkenwerk. De arbeider uit de gieterij en zijn vrouw – de vrouw die met dode kinderen in bed had gelegen – waren allebei thuis. Jens keek om zich heen toen hij de kamer binnenstapte. Het was er in elk geval schoner dan de vorige keer. Ze bekeken hem met samengeknepen ogen, alsof ze hem het liefst de grond in hadden gestampt, op de manier waarop hij kakkerlakken vertrapte. Ze hadden hun armen over hun borst gevouwen, met de tafel tussen hen in, en hij zag twee kroezen bier op de tafel. Hadden ze een toost uitgebracht? Hadden ze op het succes gedronken?

‘Hij is dood,’ kondigde Ivan voldaan aan. ‘Premier Pjotr Stolypin is dood.’

‘Nog niet,’ verbeterde Jens. ‘Ik heb gehoord dat hij gewond is.’

De vrouw zat Valentina aan te staren. ‘Wat is er met haar aan de hand?’ vroeg ze.

‘Mijn zusje,’ zei Valentina. ‘Waar is ze?’

‘Die in de rolstoel?’

‘Ja. Ze is ontvoerd.’ Haar stem klonk vlak en emotieloos. ‘Ik denk dat die revolutionairen van jullie haar gevangen hebben genomen. Ik wil dat jullie naar jullie vrienden gaan om te vragen waar ze gevangen wordt gehouden.’

Ivan enVarenka schudden hun hoofd. Jens stapte naar voren en sloeg zo hard met een vuist op de tafel dat het bier uit de kroes klotste. ‘Ik zal jullie allebei zes maanden loon geven.’