Выбрать главу

Hun gezichten lichtten op van begeerte.

‘Alleen,’ ging Jens verder, ‘als jullie uitzoeken waar haar zusje gevangen wordt gehouden.’

‘Waarom zouden revolutionairen haar willen ontvoeren?’ vroeg Varenka.

‘Om politieke druk uit te oefenen op haar vader, minister Ivanov.’

Ivan spande en ontspande zijn schouders, als een vechthond. ‘En als we weigeren?’

‘Dan zal ik genoodzaakt zijn aan te dringen.’

Jens wachtte met minder geduld dan Valentina. De kamer, met zijn vochtige muren en gebarsten plafond, leek klein en benauwd voor zijn rusteloze geest. Elke keer dat de vrouw een blok op het vuur wierp, wolkte er rook op, die zich op het meubilair en in hun longen nestelde. De waarheid was even wazig en ongrijpbaar als de rook, leek hem.

De waarheid van wat een persoon geloofde en de waarheid van wat hij zei waren twee verschillende dingen. Er viel geen harde en vaste streep onder te trekken, omdat alles zich steeds tussen schaduwen en zonlicht bewoog, en van vorm veranderde. De bolsjewieken en de mensjewieken plukten voortdurend repen van hun zogenaamde waarheid terwijl ze streden om de macht, erger dan jakhalzen om een karkas, schreeuwend om gerechtigheid en gelijkheid. Een jong, invalide meisje ontvoeren. Wat voor rechtvaardigheid was dat? Wat voor gelijkheid, als de zwakken door de sterken werden verslonden?

O Valentina, wees voorzichtig. Liefste, wees voorzichtig.

Ze zaten aan de tafel, met Valentina’s hand in de zijne. De vrouw hield hen in de gaten, verschoof haar hoofddoek af en toe terwijl ze ineengedoken bij de kachel haar bier zat te drinken. Twee uur lang bleven ze zo zitten. Hij kon de spanning in Valentina’s ogen lezen, hij kon bijna zien hoe haar brein achter de beenderen van haar schedel ronddraaide, hij kon de raderen en kettingen horen zoemen, en hij vreesde voor haar veiligheid. Opeens kneep ze in zijn hand en staarde hem aan met strakke blik. Hij waakte goed over haar, maar niet goed genoeg. Toen er vier mannen in rafelige jasjes en met doorweekte petten op achter Ivan de kamer binnendaverden, waarbij ze de kille nachtlucht met zich meevoerden, kwam Jens overeind. Valentina keek niet naar de mannen, alsof ze al wist wat ze zouden gaan zeggen. Ivan liep naar de kachel om zich te warmen.

‘En?’ vroeg ze vriendelijk. Haar ogen waren op Jens gericht.

‘Jij’ – Ivan wees naar haar – ‘gaat met ons mee. Jij’ – hij wees naar Jens – ‘blijft hier.’

‘Nee!’ Jens stapte vastberaden naar haar toe, maar ze sprong voor hem en nam zijn gezicht tussen haar sterke handen.

‘Het spijt me, liefste,’ fluisterde ze toen haar lippen de zijne raakten.

Op dat moment klapte de vloer naar hem omhoog en een geluid als van vuurwerk explodeerde in zijn hoofd. Hij kon zijn hersens in duizend stukjes glas uiteen voelen spatten. Toen de pijn van de klap ten slotte tot hem doordrong, tuimelde hij in een leeg, zwart gat.

33

De regen druppelde onophoudelijk, viel in koude stroompjes door het dak van de izba en rikketikte als geweerkogels in de zinken emmers. Viktor Arkin hoorde het geluid nauwelijks. Hij ijsbeerde over de rottende vloerplanken en bedacht duizend antwoorden op de vragen die door zijn hoofd dreunden.

Zouden ze komen?

Hoeveel wist ze?

Wat had ze gezien?

Was het meisje een lokmiddel dat de Ochrana had uitgezet om hem te kunnen grijpen? Wie kon hij vertrouwen?

Het was altijd hetzelfde, dit over zijn schouder moeten kijken. Het was de prijs die hij moest betalen.

Hij had de kamer gereedgemaakt. Maar zij zou niet zo zijn als die invalide, ze zou een voortdurend gevaar zijn en hij moest voorzichtig te werk gaan. Hij had de kracht gezien achter die grote zwarte ogen en de porseleinen beenderen van haar gezicht. Ondanks haar jonge leeftijd wist hij dat ze hem stukje bij beetje uit elkaar zou scheuren als hij haar daar de kans toe gaf. Ja, hij was voorbereid.

Hij hield op met ijsberen en staarde uit het kleine, groezelige raam. Drie uur in de nacht, wat verwachtte hij? De duisternis buiten was ondoordringbaar, dreigde alle andere geluiden te verdringen met het onophoudelijke geweld van regen en wind. Het boerenhuisje was krakkemikkig, de kamertjes klein, maar het was goed genoeg voor het doel. Het lag ver overal vandaan, midden in een vlakke oceaan van moerasland waardoor slechts één enkele onverharde weg liep, die boven het niveau van de velden lag, met het oog op overstromingen.

Langer dan een uur bleef hij bij het raam staan, met gespitste oren om het geratel van een wagen te horen, maar al die tijd kon hij hun moeder niet uit zijn gedachten zetten. Ze kwam voortdurend ongenodigd bij hem boven, met de geheime bleke holtes van haar huid, de heuvel met schitterende krullen onder aan haar buik, in een felle kleur botergeel. De smaak ervan in zijn mond. En nu wilden haar blauwe ogen hem niet met rust laten. Groot, glazig van de shock. Woede in haar stem toen ze zijn naam riep terwijl hij door de regen bij het theater vandaan rende met haar dochter in zijn armen. Hij moest ervoor zorgen dat ze hem haatte, zodat hij van haar bevrijd kon worden.

Toen ze er na een uur nog niet waren, pakte Arkin de petroleumlamp van de haak aan de balk en deed de deur aan de andere kant van de kamer van het slot. Het zwavelgele licht flakkerde voor hem uit, kroop naar het plafond omhoog en baande zich een weg door de intense duisternis die als een wolk in de kamer lag. Het meisje lag ineengedoken op het bed. Hij noemde haar in gedachten het meisje, nooit Katja. Dat was beter. Veiliger. Op die manier kon hij naar haar kijken zonder medelijden met haar te hebben. Het meisje. Nooit Katja.

Hij hield de lamp hoog. Haar ogen staarden hem aan, groot en beschuldigend, haar lippen trilden.

‘Ga weg,’ fluisterde ze.

‘Heb je het koud?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Heb je pijn?’

Weer hoofdschudden. Leugenaar, dacht hij.

‘Ga weg,’ fluisterde ze weer.

Als hij wegging zou de duisternis weer volledig zijn – hij kon het niet riskeren zelfs maar een kaars bij haar neer te zetten – dus leunde hij met een schouder tegen de deurpost, zette de lamp op de vloer en stak een sigaret op, waarmee hij luidruchtig uitademde om het zachte hijgen van haar ademhaling niet te hoeven horen.

‘Zorg dat je hier niet doodgaat,’ zei hij.

Ze trok de armzalige deken over haar gezicht. ‘Ga weg,’ fluisterde ze, en deze keer klonk het geluid als een gesmoord gesis, niet luider dan het gesis van de lamp. Hij wachtte tot de roerloze gestalte op het bed tegen hem zou gaan schreeuwen. Maar ze maakte geen geluid, en dus pakte hij de lamp, liep de kamer uit en deed de deur op slot. Dat was gemakkelijker.

Ze brachten het oudere zusje binnen, en ze behandelden haar zo ruw dat hij hun het liefst een klap had verkocht. Hij had deze drie mannen voor de klus uitgezocht omdat ze niet zo heethoofdig waren en hun handen thuis zouden houden. Maar ze hadden te lang met de wagen in de stromende regen moeten rijden, waarbij ze voortdurend van route waren veranderd en door het bos terug waren gereden om ervoor te zorgen dat ze niet werden gevolgd. Nu waren ze nat en slechtgehumeurd. Dat reageerden ze af op haar.

Ze leek klein, veel kleiner dan hij zich herinnerde. Tot op de draad doorweekt, met haar dat aan haar hoofd plakte en met klapperende tanden, wat ze probeerde te verbergen. Ja, besefte hij, dit meisje zou het, boven alles, vreselijk vinden als hij dacht dat ze bang was. Ze duwden haar in de stoel aan de tafel, met de blinddoek nog voor, haar handen met een leren veter op de rug gebonden. Hij kon zien hoe het leer in de huid van haar polsen sneed, zodat ze rode striemen had.

Hij nam de stoel tegenover haar.

‘Ik weet wie je bent,’ zei ze, nog voordat hij had gesproken. ‘Denk maar niet dat je je kunt verbergen.’

Hij wachtte, terwijl hij zich de dingen in haar hoofd probeer de voor te stellen. Blind en doorweekt, in een kamer geduwd waar het naar mannen rook, luisterend naar hun ademhaling om te tellen met hoeveel ze waren. Haar woorden wa ren haar enige wapen. Ergens was ze haar jas verloren, en ze had geen idee hoe haar natte avondjurk aan haar lichaam vastplakte, met de lichte zijde die bijna doorschijnend was, zodat haar slanke welvingen duidelijk te zien waren en ze zo’n pop leek die door kinderen naar believen werd aan- en uitgekleed.