Выбрать главу

De afgezanten kwamen den 6en November terug. Allen gingen nieuwsgierig om hen heen staan, om naar het verhaal hunner lotgevallen te luisteren. Het was echter niet zeer bemoedigend. Nadat zij ongeveer dertig mijlen langs een pad door 't bosch gereisd hadden, kwamen zij in een gehucht, dat uit nagenoeg vijftig hutten bestond, die niet verschilden van de vroeger gevonden woningen; alleen waren ze misschien iets grooter. De grootte der bevolking hebben ze stellig zeer overschat, want zij zeiden, dat er duizend menschen waren, en dus zouden er in elke hut twintig hebben moeten wonen. De bewoners ontvingen hen vriendelijk, lieten hen op zonderling gebeeldhouwde houten blokken zitten, en onthaalden hen op vruchten en groenten.

De geleerde Jood trachtte in al de hem bekende talen met hen te praten, maar dit ging niet. Toen poogde de Indiaan hen toe te spreken. In hoever dit gelukte, kan niet uitgemaakt worden, maar toen hij ophield gingen de inboorlingen om de blanken heen staan met teekens van bewondering en bijna van vereering. Zij bekeken hun kleeren, streken met de hand over hun huid en schenen hen in alle opzichten als hoogere wezens te beschouwen. Alle inboorlingen, die ze tot nog toe hadden gezien, stonden in aanzien en macht gelijk, maar hier namen ze voor het eerst verschil in rang aan. Een onder hen was als het hoofd te herkennen. Maar goud vond men ook hier niet, niet eens kruiden. De afgevaardigden begrepen dus, dat verder onderzoek nutteloos ware, en daarom keerden ze naar de schepen terug.

Volgens hun verhaal hadden al de menschen uit het dorp met hen mee willen gaan, maar voor die eer hadden ze bedankt, en alleen een van de voornaamsten met zijn zijn zoon meegenomen.

Op hun terugreis zagen ze voor de eerste maal, dat de inboorlingen een onkruid gebruikten, dat de vernuftige mensch, al kwam zijn gezond verstand er ook tegen op, sedert tot een algemeen weelde-artikel heeft gemaakt. Velen liepen met iets brandends in de hand; anderen rolden gedroogde kruiden in een blad, staken het eene einde aan, het ander in den mond, zogen zoo den rook op en bliezen hem daarna weer uit. Zulk een rolletje noemden ze "a tobacco," een naam, die later aan de plant gegeven is waarvan de rolletjes gemaakt worden. Ofschoon de Spanjaarden voorbereid waren op veel vreemds, zoo trof hun toch dit zonderling en walgelijk gebruik.

De afgevaardigden gaven een boeiend verhaal van de schoonheid der natuur, en de vriendelijkheid van 't volk. De menschen waren gezellig van aard, en schenen goed met elkander te kunnen omgaan. De dorpen bestonden uit eenige bij elkander staande huizen, en bij elke woning behoorde een goed bewerkte tuin met Indisch koren, aardappelen en andere groenten er in. Ook waren er uitgestrekte katoenvelden. Van het katoen werd touw gemaakt, en hiervan vervaardigden zij netten en smaakvolle hangmatten.

De weelderige bosschen waren vol vogels, waarvan velen prachtige veeren hadden, en op de meertjes zwommen watervogels van allerlei vorm en kleur. Maar van een stad in 't binnenland, of van kostbare metalen had men niets gezien of gehoord. Columbus was hierdoor zeer teleurgesteld, al reisde hij dan ook door een land, waarvan de schoonheid aan 't fabelachtige grensde.

Het kan niet ontkend worden, dat Columbus zich droombeelden schiep, en dat hij daardoor op zeer zwakke gronden voor waarheid hield, wat hij gaarne voor waarheid wilde houden.

Van de Indianen vernam hij, gedurende de afwezigheid van de gezanten, dat er heel ver in 't Oosten een zeer volkrijk eiland lag, waar de bewoners bij fakkellicht op de oevers der rivieren goud vonden, waarvan zij staven maakten. De zomer in de heete luchtstreek spoedde ten einde, en de winter met zijn vaak kille nachten was in aantocht. Columbus was in zuidelijk Spanje gewoon aan zomers, die haast net zoo zacht waren als die op Cuba. Tot nog toe had hij geen oord gevonden, dat hem geschikt voorkwam, om er een kolonie te stichten. Het was zijn plan niet alleen een landbouwkolonie te vestigen, maar hij wilde gaarne in een volkrijke en welvarende streek voordeelige handelsbetrekkingen aanknoopen, en zijn schepen met oostersche handelswaren laden, waardoor hij zelf en zijn beschermers rijk konden worden, en waarover zijn landgenooten zich zouden verwonderen.

Maar tot dus ver had hij slechts naakte wilden gezien, die in ellendige en allereenvoudigste hutten woonden, en hij kon, behalve een paar gouden sieraden, niets mee naar Spanje nemen, dan een kleine hoeveelheid ruw katoenen garen.

Columbus gaf den naam van Mares aan de rivier, waar hij voor anker lag. Hier zocht hij verscheiden inboorlingen uit, die zich door lichaamsschoon en geestesgaven gunstig onderscheidden, om ze meê naar Spanje te nemen en ze de Spaansche taal te leeren, zoodat zij hem op latere reizen tot tolken konden dienen. Wij weten niet, of dit hun eigen wil was, dan of zij opgelicht zijn. Hij zocht mooie meisjes uit en jonge mannen, die een flinke gestalte hadden. De beminlijkheid en leerzaamheid van de inboorlingen deden Columbus gelooven, dat zij gemakkelijk tot het christelijk geloof te brengen zouden wezen.

Peter Martyr verhaalt van de zeden en gewoonten van de menschen op Cuba het volgende.

"Evenals het zonlicht en het water ieder toebehooren, zoo is ook het land het gemeenschappelijk bezit van allen. De woorden 'mijn en dijn', die zaden van alle ellende, kennen zij niet. Zij zijn met zoo weinig tevreden, dat zij in zulk een groot land eerder overvloed dan gebrek hebben, en dus in de gouden eeuw schijnen te leven. Hun tuinen liggen open en bloot, zijn niet door heggen verdeeld en worden noch door muren beschermd noch door dijken ingesloten. Zij hebben geen wetten, wetboeken of rechters, maar deelen alles eerlijk met elkander."

Het ligt voor de hand, dat men het met die beschrijving niet zoo nauw nemen moet. De bewoners der nieuwe wereld toch trof men aan met moordtuigen en oorlogswapenen in de hand. Velen hadden op het slagveld wonden gekregen, en zij vertelden zelf van stroopersbenden, die de eilanden met roof en moord vervulden.

VIJFDE HOOFDSTUK. BUITENGEWONE LOTGEVALLEN.

Voor zoo ver het mogelijk was de godsdienstige begrippen van de inboorlingen te kennen, bleek het, dat zij een onbestemd gevoel hadden van de onsterfelijkheid der ziel. Zij geloofden, dat de geest van den mensch na den dood naar de dichte wouden en rotsachtige bergen verhuisde, en dat hij op een bovennatuurlijke wijze werd gevoed, wanneer hij daar in kelders ingemetseld was. De echo's, die zij dikwijls bij de bergen hoorden, hielden zij voor antwoorden van de afgestorvenen.

Den 12en November 1492 zette Columbus koers naar het Zuidoosten, en ging ook nu langs de kust van het eiland.

Men vermoedt, dat Columbus het 2/3 deel van de lengte van Cuba had afgelegd. Had hij nog een paar dagen doorgevaren, dan zou hij de westelijke kust bereikt, en niet in den waan verkeerd hebben, dat hij bij het vasteland was.

Twee of drie dagen lang zeilde hij langs de kust voort, zonder zich ergens op te houden, om het binnenland te onderzoeken. Een storm noodzaakte hem een haven binnen te loopen, die hij Puerto del Principe noemde. Volgens zijn gewoonte richtte hij hier een kruis op, en nam in den naam van zijn vorsten plechtig bezit van het land. In de nabijheid lagen vele kleine en zeer mooie eilanden, die hij met de booten onderzocht, en die later bekend werden onder den dichterlijken naam van El Jardim del Roy of den Koningstuin. Aan de golf of baai, die deze eilanden verfraaide, gaf hij den naam van Nuestra Senora. Dichte wouden bedekten deze schilderachtige eilanden, die uit den oceaan het hoofd opstaken. De in alle richtingen loopende en kronkelende doorvaarten, benevens de eenzame inhammen van deze schoone streek werden in latere jaren door zeeroovers onveilig gemaakt, die wreedheden pleegden, waarvan de opsomming zelfs duivelen zou doen blozen.

Den 19n November heesch Columbus alweer de zeilen, omdat hij plan had naar een eiland te gaan, dat omstreeks 60 mijlen oostwaarts lag, en door de inboorlingen Babique werd genoemd. Met zijn niet sterk schip kampte hij een dag en een nacht met tegenwind en een onstuimige zee. Maar ernstiger tegenspoed stond hem te wachten.