Выбрать главу

‘Dat klopt.’

‘Ik heb navraag gedaan. Een kleine man achter de tapkast van een cafeetje op de Achterburgwal zei mij dat ik naar de Warmoesstraat moest gaan en vragen naar rechercheur De Cock met ceeooceekaa.’

De grijze speurder knikte begrijpend. ‘Vanwaar uw interesse?’

‘Zij was mijn vriendin.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Uw vriendin?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof.

‘Ja.’

‘Sinds wanneer?’

Marinus Kleijn liet zijn hoofd iets zakken. ‘Sinds… eh, sinds zij uit de gevangenis in Breda kwam.’

De Cock hield zijn hoofd iets scheef. ‘U hielp haar bij haar ontsnapping?’

Marinus Kleijn keek geschrokken op. ‘Nee, nee,’ riep hij afwerend. ‘Ik heb met haar ontsnapping niets te maken.’ Hij zweeg even. ‘Hoewel… ik heb haar wel helpen ontkomen.’

‘Aan wie?’

‘Aan haar achtervolgers.’

De Cock boog zich iets naar voren. Zijn gezicht straalde vriendelijke welwillendheid uit. ‘Vertel mij hoe u haar hebt leren kennen?’ vroeg hij op een beminnelijke toon. ‘Chronologisch.’

Marinus Kleijn knikte traag voor zich uit. ‘Ik ben vertegenwoordiger van een uitgeverij in Baarn. Ruim een half jaar geleden… een dag of tien voor Kerstmis… reed ik ’s avonds met mijn auto van Breda in de richting van Dordrecht. Ik woon in Amsterdam en was op weg naar huis. Niet ver van Breda, nabij het kruispunt Zonzeel, zag ik een vrouw staan liften.’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd. ‘Ik ben geen vrouwengek, geen man die avonturen zoekt. Ik neem ook nooit lifters mee, maar die vrouw stond daar aan de kant van de weg zo eenzaam, zo hulpeloos en voor het jaargetijde zo schaars gekleed, dat ik in een soort impuls afremde en mijn wagen een vijftig meter verder op de vluchtstrook tot stilstand bracht. De vrouw rende naar mijn wagen, trok het portier open en stapte in. “Waar moet u heen?” vroeg ik. De vrouw keek angstig achterom. “Het geeft niet,” riep ze. “Weg… weg van hier.”’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ‘En die vrouw was Jeanne van Ark?’

Marinus Kleijn knikte. ‘Zonder dat ik haar daarnaar vroeg, vertelde ze vrijwel onmiddellijk wie zij was… dat ze uit de gevangenis in Breda kwam… dat ze daar gedetineerd was om een gevangenisstraf van twaalf jaar uit te zitten.’

‘Wegens moord.’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd. ‘Het was geen moord.’

De Cock keek hem geamuseerd aan. De grillige accolades rond zijn mond dansten. ‘Dat vertelde ze u?’

Marinus Kleijn knikte. ‘En ik geloof haar.’

‘Wat was het dan?’

‘Zelfverdediging. Toen Jeanne merkte dat de supermarkt door de politie was omsingeld, vluchtte ze het magazijn in. Daar was die magazijnbediende. Jeanne probeerde de jongeman gerust te stellen. Dat lukte niet. Hij viel haar steeds opnieuw aan… was niet voor rede vatbaar. Ze had hem al een paar maal van zich af geslagen. Pas toen hij met een stuk ijzer van een stelling op haar af kwam, heeft ze geschoten.’

De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Dat verhaal heeft ze ook aan de rechtbank in Arnhem verteld.’

Marinus Kleijn knikte. ‘Herhaaldelijk. Maar men nam haar daad niet als zelfverdediging aan. En haar criminele verleden pleitte niet in haar voordeel.’

De Cock maakte een berustend gebaar. ‘Begrijpelijk.’ Hij zweeg even. ‘Ze vond de straf die haar door de rechtbank was opgelegd te hoog?’

Marinus Kleijn spreidde zijn beide handen. ‘Ze had daar vrede mee,’ antwoordde hij zuchtend. ‘Hoewel haar advocaat erop aandrong, heeft ze geen hoger beroep aangetekend. Ze beschouwde het zware vonnis als een keerpunt in haar leven.’

‘Boetedoening?’

‘Zo mag u dat noemen.’

De Cock keek Marinus Kleijn doordringend aan. ‘Waarom vluchtte ze dan?’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd. ‘Ze vluchtte niet.’

De Cock keek hem verbijsterd aan. ‘Hoe… eh, hoe kwam ze dan weg?’ riep hij opgewonden. ‘Hoewel ik wel eens de indruk heb dat onze gevangenissen zo lek zijn als een mandje, neem ik toch niet aan dat men de deur voor haar openhield.’

Marinus Kleijn gebaarde heftig. ‘Jeanne werd ontvoerd. Tegen haar wil. Ze heeft zich als een waanzinnige tegen haar ontsnapping verzet.’

De Cock boog zich nog verder naar hem toe. ‘Door wie… door wie werd ze ontvoerd?’

‘Door de mannen met wie zij die overval in Wageningen pleegde. Zij hebben alles gepland.’

‘Waarom?’

Marinus Kleijn liet zijn hoofd zakken. ‘Omdat,’ slikte hij, ‘omdat ze haar in de gevangenis niet konden vermoorden.’

4

De Cock reageerde vol ongeloof. ‘Men ontvoerde haar uit de gevangenis in Breda om haar te kunnen vermoorden?’

Marinus Kleijn knikte bevestigend. ‘Daar was Jeanne van overtuigd. Ze had steeds haar mond gehouden… bij de verhoren door de recherche en later op de terechtzitting in Arnhem… nooit had ze de namen genoemd van de mannen met wie ze de overval op die supermarkt in Wageningen had gepleegd. Volgens Jeanne waren haar bendeleden bang dat ze op een dag alsnog zou praten.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Ze moest voor eeuwig zwijgen.’

‘Inderdaad.’

De Cock maakte een gebaar van ongeduld. ‘Hoe… eh, hoe wist Jeanne aan haar bevrijders te ontkomen?’

Marinus Kleijn trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik heb uiteraard alleen haar verhaal… zoals zij het mij vertelde.’

De Cock glimlachte. ‘U kunt voor de waarheid niet instaan.’

‘Dat bedoel ik. Maar ik moet u zeggen… ik vond haar verhaal heel aannemelijk.’

De Cock keek hem aan. Bemoedigend. ‘Hoe was haar verhaal?’

Marinus Kleijn zuchtte. ‘Ze vertelde mij, dat toen haar bevrijders in Breda aan de rand van de stad van vluchtauto verwisselden, zij kans zag om aan hun aandacht te ontsnappen. Ze hield zich in een dichtbegroeide tuin met veel struikgewas schuil tot ze eindelijk, na lange tijd, de wagen hoorde wegrijden. Daarna was ze in paniek gaan rennen tot ze aan een snelweg kwam.’

‘En daar pikte u haar op.’

Marinus Kleijn knikte. ‘Ik vroeg of ze ergens in ons land een schuiladres had, waar ik haar kon afzetten. Ze zei dat ze niemand kende en ook niemand vertrouwde. Ik heb haar toen maar meegenomen naar mijn woning in Amsterdam. Bij mij thuis deed ze vrijwel onmiddellijk haar kleren uit, dronk snel achter elkaar een paar whisky’s en stapte onder de douche. Toen ze zich had gedoucht, kroop ze in mijn bed en viel binnen enkele seconden in slaap.’

De Cock keek hem verbaasd aan. ‘Kwam het niet in u op om de politie te waarschuwen? Ze was toch een ontvluchte gevangene… iemand die verdacht werd van moord.’

Marinus Kleijn maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Daar heb ik geen moment aan gedacht. Ik was alleen maar bezorgd om haar veiligheid.’

De Cock maakte een berustend gebaar. ‘…ze viel in slaap.’

Marinus Kleijn knikte. ‘Ik ben die eerste nacht maar op de bank gaan liggen. De volgende dag kocht ik wat kleren voor haar… een paar slipjes, jurken, een wintermantel… en op haar verzoek een zwarte pruik.’

De Cock onderbrak hem. ‘Ze droeg een zwarte pruik toen we haar vanmiddag vonden. Is dat die pruik?’

Marinus Kleijn schonk hem een trieste glimlach. ‘Dezelfde. Ze had een hekel aan haar rode haar. Ik lijk wel een vuurtoren, zei ze. Als ik zo de straat op ga, herkennen ze mij direct.’

‘Hoe lang is ze bij u gebleven?’

‘Een paar dagen.’

‘Hoeveel dagen… precies?’

‘Zes… bijna een week. Toen wilde ze weg.’

De Cock kneep een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Waarom? Ze was toch veilig bij u?’

Het leek alsof de vraag niet tot Marinus Kleijn doordrong. Hij legde zijn beide handen op zijn knieën en staarde peinzend voor zich uit. Het was alsof hij plotseling, diep in zichzelf, zocht naar een verklaring voor zijn gedrag.