Выбрать главу

’Die mobilofoons die wij nog in gebruik hebben, neem ik niet meer mee. Die zijn loodzwaar en de batterijen zijn in korte tijd leeg. Een gsm is veel handiger.’

De uitleg ging aan De Cock voorbij. Hij gebaarde voor zich uit. ’Waarschuw de meute. Doe het via de wachtcommandant, dan weet hij ook waar we zitten.’

Vledder gebaarde achter zich.

’Wat doen we met François van Harrecoven?’

De Cock stak waarschuwend zijn wijsvinger omhoog. ’Hou hem in ieder geval buiten het pand tot de dactyloscoop is geweest.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

’Waarom?’

De Cock gebaarde docerend.

’Als wij hem nu binnenlaten,’ legde hij uit, ’en we vinden hier in de kamer voor hem belastende vingerafdrukken, dan kan hij later zeggen dat hij die eerst na de daad op de plaats van het delict heeft achtergelaten en niet ten tijde van het plegen van de moord.’ Vledder reageerde verward.

’Verdenk je hem?’

De Cock keek hem vragend aan.

’Zie jij nu al aanwijzingen tegen onze François?’

’Nee.’

’Ik ook niet. Het is gewoon een voorzorgsmaatregel. Ik ben er jaren geleden eens mee tegen de lamp gelopen en verknalde daarmee een onderzoek.’

Hij gniffelde.

’Ervaring is eenvoudig de naam die wij aan de som van onze fouten geven.’

’Een kreet van je oude moeder?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Oscar Wilde.’ Hij wees naar de mobiele telefoon in Vledders hand. ’En bel nu maar.’

De Cock wierp nog een blik op de dode en liep daarna met zijn zaklantaarn terug naar de smalle gang en vond vandaar onderzoekend zijn weg naar de keuken aan de achterzijde van het pand. Tot zijn verbazing stond de deur naar een wat verwaarloosde tuin halfopen.

De Cock bekeek het slot en de twee teruggeschoven grendels. Er waren geen sporen van braak of verbreking en een sleutel stak aan de binnenzijde in het slot. De grijze speurder maakte van zijn handen een toeter en riep luid: ’Vledder!’ Het galmde door het pand.

Met de mobiele telefoon nog in zijn hand rende de jonge rechercheur naderbij.

’Wat is er?’ vroeg hij geschrokken.

De Cock keek naar hem op.

’Heb je de meute gewaarschuwd?’

’Ja.’

De oude rechercheur liet het licht van zijn zaklantaarn over de deur en de teruggeschoven grendels dwalen.

’Wat concludeer je hieruit?’

Vledder antwoordde niet direct. Hij borg zijn telefoon weg en pakte zijn eigen zaklantaarn. Minutieus onderzocht hij de deur. ’De dader,’ sprak hij voorzichtig, ’heeft via deze deur het pand verlaten.’

De Cock knikte.

’Hoe kwam hij binnen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Niet via deze deur. We mogen er vanuit gaan dat die vanbinnen was vergrendeld. De dader moet van binnenuit de grendels hebben terug geschoven.’

De Cock knikte opnieuw.

’Precies. Maar hoe kwam hij of zij binnen? Aan de voorzijde van het pand heb ik ook geen sporen van braak of verbreking aangetroffen. De deur en de sponningen waren gaaf.’ Vledder glimlachte.

’Of de dader had een sleutel, of het slachtoffer liet hem zelf binnen. Gezien de twee lege wijnglazen op tafel voel ik daar het meest voor.’

De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ’Heel goed,’ sprak hij prijzend. ’Het lijkt mij juist om ervan uit te gaan dat het slachtoffer zijn moordenaar goed heeft gekend en zelf heeft binnengelaten. Argeloos. Naar alle waarschijnlijkheid meende hij van hem of haar geen kwaad te duchten. De vraag is: waarom ging de moordenaar niet gewoon via de voordeur naar buiten?’

Hij zweeg even. Peinzend.

’We moeten hier morgen overdag nog maar eens een kijkje gaan nemen. Vermoedelijk is het niet zo eenvoudig om via de achtertuinen de openbare weg te bereiken. Daar zijn in de regel…’ De oude rechercheur stokte. Zijn scherp gehoor had in de gang geluid van voetstappen waargenomen.

Na een lichte aarzeling verliet hij de keuken en stapte de gang in. Het licht van zijn zaklantaarn danste voor hem uit en bleef trillend rusten op een jonge vrouw in uniform.

De Cock scheen in een lief, aantrekkelijk gezicht met sproetjes rond de neus. Lang blond haar golfde vanonder haar hoedje. ’Wie ben je en wat kom je doen?’

De jonge vrouw glimlachte.

’Dat zijn twee vragen ineen.’

De Cock trok een grijns.

’Je kunt in ieder geval goed tellen.’

De jonge vrouw negeerde de opmerking.

’Ik ben agente Van Buuren… Adelheid van Buuren.’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

’Het klinkt bijna koninklijk.’

’U kent mij niet?’

’Nee.’

’Ik doe dienst bij u in de Warmoesstraat.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Er komen steeds nieuwe agenten bij. Ik kan al die jonge gezichtjes niet uit elkaar houden.’

Adelheid van Buuren duimde over haar schouder.

’Voor het pand staat een jongeman.’

De Cock knikte.

’François van Harrecoven.’ Hij hield zijn hoofd iets schuin. ’Ik weet nog niet wat je komt doen.’

Adelheid van Buuren glimlachte. In haar linkerwang verscheen een charmant kuiltje.

’Ik hoorde aan de Warmoesstraat dat u om de meute vroeg. Ik heb toen aan de wachtcommandant gevraagd of ik naar dat pand aan Brouwersgracht mocht gaan.’

’Waarom?’

Adelheid van Buuren glimlachte opnieuw.

’Ik wil later graag rechercheur worden. De wachtcommandant vond het goed dat ik bij u van nabij ging kijken hoe u een moord behandelt.’

De Cock gebaarde naar Vledder.

’Neem jij haar onder je hoede.’

Het klonk niet onvriendelijk, maar de bedoeling was duidelijk. Bram van Wielingen stapte de smalle gang in. Hij keek De Cock spottend aan.

’Je vervalt weer in je oude gewoonte,’ gromde hij hoofdschuddend. ’Lijken half in de nacht. Ik stond net op punt om naar huis te gaan.’

De Cock negeerde het gemopper van de fotograaf. Hij kende het soms irriterende gedrag van Bram van Wielingen. Zonder iets te zeggen ging hij hem voor naar de woonkamer. Van Wielingen gromde opnieuw.

’Het is hier aardedonker. Heb je geen licht?’

De Cock zocht geduldig naar een lichtknop. Toen hij die naast een deur had gevonden, duwde hij met de kop van zijn zaklantaarn de schakelaar om. Onmiddellijk baadde het vertrek in een zee van licht.

Bram van Wielingen zette zijn aluminium koffertje op de vloer en wees naar de dode.

’Weet je al wie hij is?’

De Cock knikte.

’Vrijwel zeker ene Herbert van Harrecoven, de eigenaar van dit pand.’

De fotograaf blikte om zich heen.

’Heb je nog bijzondere wensen?’

’Je gaat je gang maar,’ antwoordde De Cock gelaten. ’Komt er nog een dactyloscoop?’

Van Wielingen zette zijn koffertje op de bank, pakte zijn Hasselblad en monteerde een flitslicht. ’Ben Kreuger is onderweg,’ zei hij en hij flitste in het gezicht van de dode. Daarna hield hij zijn Hasselblad even voor zijn borst. ’Weet je dat de dochter van Ben Kreuger meester in de rechten is geworden? Cum laude!’ De Cock reageerde niet op de mededeling. Achter Bram van Wielingen had hij in de deuropening de kleine gestalte van dokter Den Koninghe waargenomen. Achter hem torenden twee broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard.

De Cock liep blij op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. De oude rechercheur had al jaren een zwak voor de kleine excentrieke lijkschouwer met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide, groen uitgeslagen garibaldi hoed. ’Hoe maakt u het?’ vroeg hij vriendelijk.

De dokter keek even naar hem op.

’Best. Nou ja, de jicht is nog steeds niet uit mijn oude botten verdwenen. Dat is soms erg pijnlijk. Vooral mijn tenen worden geplaagd. Mijn huisarts heeft me laatst colchicine voorgeschreven. Ik durf niet erg. Colchicine is een zwaar vergif.’ De Cock knikte lachend.