Выбрать главу

Van enige afstand keek hij Peter secondenlang strak aan. De scherpe blik van De Cock tastte zijn gelaatstrekken af. Hij bezag de strakke kin, de wat spitse neus, de opkrullende mondhoeken. In het smalle gezicht vond hij echter niets dat leek op Alexander de Rijke zoals hij die kende van enkele krantenfoto’s en flitsen uit het televisiejournaal.

Peter onderging de inspectie van de oude rechercheur gelaten.

Zijn lippen vergleden tot een milde glimlach.

“De begrijp,” sprak, hij zacht, “tot welke conclusie u inmiddels bent gekomen. Uiterlijk heb ik niets van Alexander de Rijke.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Maar dan ook totaal niets. Ik voel de behoefte om de verklaring dat wijlen Alexander de Rijke uw verwekker is, in twijfel te trekken.”

Peter schudde zijn hoofd.

“Ik ben geen bedrieger,” sprak hij somber.

De Cock glimlachte.

“De reactie van elke bedrieger.”

Peter gleed met zijn vlakke rechterhand over zijn gezicht.

“De lijk op mijn moeder.”

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

“Van Alexander de Rijke,” formuleerde hij voorzichtig, “wordt beweerd dat hij homofiel is.”

Peter reageerde scherp.

“Wat wilt u daarmee zeggen?”

De Cock trok gelaten zijn schouders iets op.

“Dat mag u zelf invullen.”

Peter schudde zijn hoofd.

“Van hem wordt niet verwacht dat hij kinderen zou hebben verwekt. Dat bedoelt u?”

“Precies.”

De jonge man gebaarde voor zich uit.

“Alexander de Rijke is niet altijd homofiel geweest. Dat is maar aan weinigen bekend. Moeder heeft bijna vier jaar een verhouding met hem gehad. Ze woonden samen. Volgens haar zijn er in die tijd serieuze plannen geweest voor een huwelijk. Om voor mij onduidelijke redenen is het er nooit van gekomen.”

De Cock glimlachte.

“Zijn toen al sluimerende geaardheid?”

Peter trok een bedenkelijk gezicht.

“Ik denk niet.” formuleerde hij voorzichtig, “dat zijn geaardheid toen al van invloed was. Moeder heeft, zo heeft ze mij verteld, van zijn homofilie aanvankelijk niets bemerkt. Dat openbaarde zich pas later. Het was volgens haar een bittere gewaarwording…voor beiden.”

De Cock knikte begrijpend.

“Toen is er een eind aan hun relatie gekomen?”

Peter knikte.

“Het is jammer dat het zover is gekomen. Ik heb in mijn jeugd een vader gemist.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Leeft uw moeder nog?”

“Gelukkig wel. Ik zou haar niet willen missen.”

“Heeft uw moeder u opgebiecht dat Alexander de Rijke uw natuurlijke vader is?” vroeg De Cock glimlachend.

Het gezicht van Peter betrok.

“Het was geen biecht,” sprak hij bits. “Ik bedoel, geen bekentenis van een laakbare handeling of een afkeurenswaardig gedrag. Ze hield van die man, oprecht, en ze genoot — zo heeft ze mij verteld — van haar zwangerschap.”

“En daar bent u het product van?”

Peter van de Valkenhorst reageerde niet direct. Zijn mond vormde een strakke lijn.

“U hebt soms een vreemde woordkeus,” sprak hij bestraffend.

“Ik ben geen ‘product’ van een zwangerschap, zoals u dat schetst. Ik ben een exponent van de liefde tussen mijn moeder, Adriana van de Valkenhorst, en Alexander de Rijke…twee uitzonderlijke mensen.”

De Cock knikte traag.

“En in die hoedanigheid bent u hier.” De oude rechercheur zweeg even.

“De bedoel dat niet cynisch,” ging hij geruststellend verder. “U wordt gedreven door uw afstamming…uw verwantschap met het slachtoffer.”

Peter ademde diep.

“U begint er iets van te begrijpen,” verzuchtte hij. “Ik wil dat de laffe moord op mijn vader op een eerlijke en deskundige wijze wordt onderzocht. En beide eigenschappen, eerlijkheid en deskundigheid, dicht ik u toe.”

De Cock glimlachte.

“Vleiend…uiterst vleiend.” Hij schudde zijn hoofd. “Ik moet u echter teleurstellen. Ik kan het onderzoek naar de moord op uw vader niet op mij nemen.”

Peter keek hem verwonderd aan.

“Waarom niet?”

De Cock spreidde zijn handen.

“Het is een interne kwestie. De politie van Amsterdam heeft de stad in een aantal districten verdeeld. Ieder district behandelt zijn eigen misdrijven. De moord op Alexander de Rijke werd gepleegd voor de ingang van De Rode Hoed. Dat is binnen het district van het politiebureau aan de Lijnbaansgracht. De rechercheurs van dat bureau zullen zich met het onderzoek belasten. Dat is gebruikelijk. Ik kan mij daar niet in mengen.”

Peter liet zijn hoofd zakken. Daarna kwam hij traag van zijn stoel overeind. Zijn smalle gezicht zag bleek en zijn onderlip trilde. Hij strekte zijn rechterhand met een uitgestoken wijsvinger naar de grijze speurder uit.

“Rechercheur De Cock,” sprak hij met een zweem van dreiging, “van deze beslissing krijgt u spijt.”

Toen Peter van de Valkenhorst met gebogen hoofd en traag lopend de grote recherchekamer had verlaten, viel er tussen de rechercheurs een diepe stilte. De min of meer dreigende woorden van de jonge man hadden op beiden toch enige indruk gemaakt. Het was Vledder die de stilte verbrak.

“Kunnen we niet iets voor die man doen?”

De Cock trok en denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Voor die…eh, die Peter van de Valkenhorst?”

Vledder knikte.

“Wie anders.”

“Waarom?”

“Die man gaat zwaar gebukt onder de dood van zijn biologische vader.”

De Cock zuchtte.

“We kunnen moeilijk het politiebureau aan de Lijnbaansgracht binnenstappen en luidkeels het onderzoek naar de moord op Alexander de Rijke opeisen. Ik denk dat we met hoongelach zouden worden ontvangen.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Zo bedoel ik dat niet. Ik vind dat jij die Peter van de Valkenhorst best had mogen uithoren. Of hij wellicht iets weet, of hij een vermoeden heeft in welke richting de moordenaar van Alexander de Rijke moet worden gezocht. Dat soort zaken.”

De Cock maakte een afwerend gebaar.

“Ik wroet niet in onderzoeken van collega’s,” sprak hij beslist.

“Dat is niet netjes. Dat is binnen politiekringen onbehoorlijk gedrag. Ik zou ook niet toestaan dat collega’s gingen scharrelen in een onderzoek waar ik mee bezig ben.”

Hij gebaarde naar de telefoon.

“Bel straks het bureau Lijnbaansgracht. Vertel ze dat het slachtoffer Alexander de Rijke een zoon heeft, ene Peter van de Valkenhorst, dat die ons heeft verzocht het onderzoek van de moord op zijn vader op ons te nemen en dat wij dat verzoek hebben afgewezen.”

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

“En dat is alles?”

“Wat wil je dan?” reageerde De Cock geprikkeld. “Bij de recherche aan het bureau Lijnbaansgracht zitten bekwame mensen. Onder hen zijn rechercheurs die lang geleden nog leerling van mij zijn geweest. Die zijn best in staat om die moord goed af te wikkelen. Bovendien, het is een eenvoudige zaak. De dader is gepakt en er zijn voldoende getuigen.”

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

“Ik…eh, ik weet niet wat het is,” sprak Vledder haperend, “maar er trilt zo’n vaag, onbestemd voorgevoel in mijn lijf, dat wij nog nauw bij die moord op De Rijke betrokken zullen raken.”

De Cock keek zijn jeugdige collega scherp aan.

“Hoe?”

“Geen flauw idee.”

De oude speurder grijnsde.

“Onzin. We hebben met die moord niets te maken. En laten we daar blij om zijn. Moorden op bekende en populaire mensen geven altijd veel rompslomp. Ik ga morgen gezellig een tijdje met vakantie en dan zie jij maar hoe je in je eentje met die vage, onbestemde gevoelens in het reine komt.”