Выбрать главу

“Ben Kreuger heeft het druk…te weinig personeel.” Hij hield zijn fototoestel even voor zijn borst. “De dochter van Ben is aangenomen bij een advocatenkantoor. Misschien krijg je in de toekomst nog met haar te maken.”

De Cock reageerde niet op de mededeling. Achter Bram van Wielingen had hij in de deuropening van de keuken de kleine gestalte van dokter Den Koninghe waargenomen. Achter hem torenden twee broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard.

De Cock liep blij op dokter Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. De oude rechercheur had al jaren een zwak voor de kleine excentrieke lijkschouwer met zijn ouderwetse slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwarte jacquet en zijn verfomfaaide, groen uitgeslagen garibaldihoed.

“Hoe maakt u het?” vroeg hij vriendelijk.

De dokter keek even naar hem op.

“Ik heb geen last meer van mijn vervloekte jicht. Ik heb sinds kort een nieuw middeltje van mijn dokter: Allopurinol. Het werkt.”

“Mooi.”

Den Koninghe trok zijn pantalon aan de vouwen iets omhoog en hurkte bij’ de dode neer. In een haast devoot gebaar drukte hij de beide oogleden toe.

Hij blikte schuin omhoog.

“Ik kan er niet goed tegen dat die dode ogen mij voortdurend aanstaren.”

De Cock glimlachte.

“Ik ontwijk hun blikken ook altijd. Ik word er nerveus van.”

De lijkschouwer bekeek geruime tijd de diepe insnoeringen van het wurgkoord in de hals.

Toen hij omhoogkwam, kraakten zijn oude knieën.

Met precieze bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen.

De Cock keek gelaten toe. Hij kende de reeks van noodzakelijke rituele bewegingen.

De oude lijkschouwer wees naar de dode op de vloer.

“Hij is dood,” sprak hij laconiek.

De Cock knikte met een strak gezicht.

“Dat vermoedde ik al.”

De dokter zette zijn bril weer op en duwde zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.

“Ik schat dat de dood zo ongeveer een uur of tien geleden is ingetreden. Misschien nog iets langer.”

“Gisteravond of vannacht.”

“Precies.”

Dokter Den Koninghe knoopte zijn jacquet los en nam uit een zakje van zijn parelgrijs vest een zilveren horloge aan een ketting. Hij klikte het deksel van de kast open en keek op de wijzerplaat.

“Ik heb weinig tijd,” verontschuldigde hij zich. “Er ligt ergens in de buurt van Amsterdam-Oost nog een lijk op me te wachten.”

Hij wuifde tot afscheid, draaide zich om en liep het vertrek uit.

De Cock keek hem met vertedering na. Daarna wendde hij zich tot de fotograaf, die zijn fraaie Hasselblad behoedzaam in zijn aluminium koffertje teruglegde.

“Ben je klaar?”

Van Wielingen gebaarde.

“Ik heb alles…ook jouw geliefde wurgstokjes. Morgen heb je de plaatjes glanzend op je bureau, compleet met de gevel van dit grachtenpand.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Waar blijft mijn dactyloscoop.”

De fotograaf pakte zijn koffertje op en grinnikte.

“De dactyloscopische dienst is al jaren overbelast. Vraag een volgnummertje aan.”

Hij stak zijn hand op en verliet de keuken.

De Cock blikte nog even om zich heen en zag hoe Vledder doende was de keukenkasten na te pluizen. Daarna wenkte de oude rechercheur de broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard naderbij. Ze tilden de dode van de vloer. De in lijkstijfheid gebogen knieën boden enige weerstand. Uiteindelijk kregen de geroutineerde broeders het slachtoffer toch volledig gestrekt op de brancard. Ze drapeerden een laken om hem heen, sjorden de riemen rond de canvas flappen vast en droegen hem zacht wiegend de keuken uit.

De Cock keek hen peinzend na. Soms overvielen hem op die momenten gevoelens van verdriet, van medelijden. De dood van Friedrich Heinrich von Bodenwerder maakte echter niets in hem wakker. Hij had de man in leven niet gekend. De aanblik van zijn dode gelaat met de wijd opengesperde ogen en de uitgestoken tong had hem niet beroerd. Integendeel. Hij had er zonder enige emotie koel en ambtelijk naar gekeken.

Wie was hij in leven…een gewetenloos chanteur…een man die de ondergang van de geliefde Alexander de Rijke had beoogd?

Hoe had hij hem in de val kunnen lokken? Was hij zelf pedofiel, iemand die er een gewoonte van maakte om zich met naakte jongens te omringen? En…hoe was zijn relatie met Petra van Sliedrecht, de vrouw van wie de geur van haar parfum zo indringend in het souterrain aanwezig was? Wat had zij met zijn dood van doen?

Een wat gezette man kwam zwaaiend en met een rood hoofd de keuken binnen stappen.

“Wat is hier aan de hand?” vroeg hij op hoge toon. “Is er wat gebeurd? Ik zag net een ambulancewagen wegrijden.”

De Cock reageerde niet direct. Hij keek de man onderzoekend aan. Hij schatte hem op achter in de veertig. Hij droeg een donkerbruin, wollig colbert boven een lichtbruine pantalon.

Zijn lichtblonde haren lagen met een scheiding links geplakt op zijn hoofd.

De oude rechercheur draaide zich om naar het raam en schoof het gordijn open. Het interieur van de keuken werd beter zichtbaar.

“Wat is hier aan de hand,” herhaalde de man dwingender. “Wie zijn jullie?”

De grijze speurder maakte een lichte buiging en schonk de man zijn beminnelijkste glimlach.

“Mijn naam is De Cock,” sprak hij vriendelijk. “De Cock met…eh, met ceeooceekaa. Ik wil dat u mijn naam bij een eventuele klacht goed schrijft.” Hij duimde over zijn schouder. “En dit is Vledder, mijn jonge collega en onmisbare steun. Wij zijn beiden als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.”

“Recherche?”

De Cock knikte.

“En wie bent u?”

De man weifelde even.

“Ik ben Van Hogenbroek. Herman van Hogenbroek. Ik woon hier op de gracht. Een paar panden verder…op 1821.”

De Cock gebaarde om zich heen.

“Vanwaar uw interesse?”

De heer Van Hogenbroek blikte op zijn horloge.

“Ik had op dit uur een afspraak met Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”

“Zakelijk?”

Van Hogenbroek tuitte zijn lippen.

“Min of meer.”

“Hoe kwam u hier binnen?”

“Door de deur van het souterrain. Die is niet op slot. Friedrich heeft die vrijwel nooit op slot. De toegangsdeur op het bordes gebruikt hij zelden.”

“U komt hier vaker?”

Van Hogenbroek knikte.

“Friedrich en ik zijn…hoe zal ik dat zeggen…min of meer bevriend.” Hij keek van De Cock naar Vledder en terug. “Vertelt u mij…wat is er met Friedrich gebeurd?”

“Hij is vermoord.”

De mond van Herman van Hogenbroek zakte halfopen.

“Vermoord?”

De Cock knikte.

“Hier in het souterrain.”

“Hoe?”

De Cock glimlachte.

“Dat vertel ik u misschien later.”

“Door wie?”

De Cock keek hem strak aan.

“Kent u het antwoord?”

Van Hogenbroek schudde zijn hoofd.

“Geen idee.”

De Cock glimlachte.

“Hoe ver reikte uw vriendschap met hem? Ik bedoel…ging u vertrouwelijk met hem om?”

“Zeker.”

“Was de heer Von Bodenwerder gehuwd?”

“Nee.”

“Zijn seksuele geaardheid?”

Van Hogenbroek liet zijn hoofd iets zakken.

“Daar praat ik liever niet over.”

De Cock zuchtte omstandig.

“Het is onze taak de moordenaar of moordenares van de heer Von Bodenwerder te achterhalen. Ik ga ervan uit dat u, als zijn vriend, ons in dit streven behulpzaam wilt zijn.” De oude rechercheur keek de man schuins aan. “Of…eh, of is dit een verkeerde veronderstelling?” In zijn stem trilde enig sarcasme.

Van Hogenbroek schudde zijn hoofd.