Выбрать главу

“Waarom?”

“Jij zet eerst de aangifte van Charlotte van Hoogendoorn terzake stalking op papier en morgenavond wachten wij de komst van Boris van der Putten af.”

Vledder nam even zijn handen van het stuur en stak ze omhoog.

“Waarom?” riep hij vertwijfeld.

“Waarom zouden wij met zijn arrestatie moeten wachten?”

De Cock zuchtte.

“Wees altijd voorzichtig met bedreigingen,” reageerde hij kalm.

“Gelukkig gaapt er een enorme kloof tussen woord en daad. Wanneer alle geuite bedreigingen, in deze stad alleen al, werkelijk tot moord zouden leiden, dan was het leed voor ons rechercheurs niet te overzien.”

Hij zweeg even.

“Ik wil eerst,” ging hij verder, “iets meer weten van die stalkende Boris van der Putten. Vraag hem straks eens op…burgerlijke staat en antecedenten.”

Mokkend reed Vledder de oude Golf naar de Kit.

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand vanachter de balie met een kromme vinger naar De Cock. De oude rechercheur liep grijnzend op hem toe.

“Ga je mij iets vrolijks vertellen?”

vroeg hij met èen licht sarcasme.

De wachtcommandant trok zijn schouders op.

“Ik heb hier voor de balie nog nooit iemand gehad,” gromde hij, “die mij iets vrolijks kwam vertellen. Het is altijd doffe ellende.”

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“Jan, ik luister.”

“Boven zit iemand op je te wachten.”

“Een man of een vrouw?”

“Een man…als heer verkleed. Hij vroeg of rechercheur De Cock de moord op de Prinsengracht behandelde. Toen ik dat bevestigde, zei hij kalm: ‘Dan ben ik aan het goede adres’, en liep de trap op.”

De Cock lachte.

“Voor jou een makkelijke klant.”

Op de tweede etage, op de bank naast de toegangsdeur tot de grote recherchekamer, zat een man in een glanzend blauwe regenjas. De Cock schatte hem op achter in de dertig. Hij had zwart golvend haar, iets grijzend aan de slapen. Toen hij de oude rechercheur in het oog kreeg stond hij van de bank op en liep naar hem toe.

“Rechercheur De Cock?”

De grijze speurder maakte een lichte buiging.

“De Cock met…eh, ceeooceekaa,” reageerde hij vrijwel automatisch.

De man lachte ontwapenend. In zijn donkerbruine ogen danste een twinkeling.

“Ik heb mijn naam vanmorgen aan een jonge agent opgegeven. Hij was zo alert om naar een legitimatie te vragen. Ik heb hem toen mijn rijbewijs getoond.”

De Cock glimlachte.

“Dat was u?”

De man knikte.

“Mijn gedrag van deze ochtend vraagt, zo vind ik, wel enige opheldering.”

De Cock wees voor zich uit. Hij leidde de man de grote recherchekamer in. Daar wierp hij zijn oude hoedje succesvol naar de kapstok en liet de man op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Met zijn regenjas nog aan ging De Cock achter zijn bureau zitten.

“U had vanmorgen geen tijd?” opende hij. De man schudde zijn hoofd.

“Ik had om elf uur een belangrijke afspraak met de directeur van een productiemaatschappij…een bedrijf dat een bepaald type caravans fabriceert. Ik was van plan om een deal met die man te sluiten.”

“Dat ging niet door?”

De man zuchtte.

“Ik zal mij eerst aan u voorstellen. Mijn naam is Van Giesbeek…André van Giesbeek. Ik ben al jaren in dienst bij de BV Vrijgevochten, een onderneming die zich heeft gespecialiseerd in artikelen voor vrije tijd en vakantie. De onderneming is opgericht en werd geleid door de heer Charles de Rusconie.”

“Het slachtoffer van de moord.”

André van Giesbeek knikte en vervolgde zijn verhaal.

“De heer De Rusconie is al enige tijd bezig om zich zachtjesaan uit de zaak terug te trekken en heeft de leiding van het bedrijf min of meer aan mij toevertrouwd. Maar als ik een belangrijke beslissing moet nemen…”

De Cock onderbrak hem.

“Zoals de deal over de levering van de caravans?”

Van Giesbeek knikte.

“Precies. Dan neem ik contact met hem op en vraag advies. Charles de Rusconie is een man van grote ervaring…een man ook met een onfeilbaar zakelijk instinct. De manier waarop hij de onderneming Vrijgevochten heeft uitgebouwd tot de huidige omvang is fenomenaal.”

“U ging vanmorgen dus om advies.”

Van Giesbeek sloeg even zijn handen voor zijn gezicht.

“Verschrikkelijk, hoe hij daar zat. Met zijn hoofd bijna tussen zijn knieën. Ik heb al een paar dagen geprobeerd hem te bereiken, maar de telefoon werd niet opgenomen.”

“Vond u dat niet alarmerend?”

André van Giesbeek schudde zijn hoofd.

“De Rusconie heeft sinds kort een relatie met een mooie jonge vrouw. Hij is wel meer dagen weg…dan logeert hij ergens met haar. Ik heb met zijn privé-leven uiteraard niets te maken. Het was voor mij vanmorgen een laatste poging om contact met hem te maken.”

De Cock keek de man vorsend aan.

“Hoe kwam u binnen?”

“De deur boven op het bordes stond op een kier. Dat maakte mij argwanend. Ik dacht aan inbrekers tot…eh, tot ik in zijn huiskamer kwam…en hem vond.”

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

“Hebt u enig idee in welke richting wij de dader moeten zoeken?”

De man naast zijn bureau wreef peinzend over zijn kin.

“Charles de Rusconie is, was een geniaal zakenman. Uiterst getalenteerd. Maar hij was ook sluw en bij sommige transacties gewetenloos, hardvochtig, zonder enig medeleven. In het doen van zaken kende hij geen medelijden.”

“En?”

Van Giesbeek zuchtte.

“Hebt u het voorwerp gezien dat in zijn rug stak?”

De Cock knikte.

“Het was een vreemd voorwerp. Ik kon het niet thuisbrengen,” loog hij zonder moeite.

“Ik heb zo’n ding nog nooit als steekwapen gezien.”

De heer Van Giesbeek kneep zijn lippen op elkaar.

“Het is een metalen tentharing. Ik herkende het direct. Wij hebben die haring in onze collectie. Aanvankelijk werden die haringen vervaardigd door een man die een bloeiende handel in kleine eenpersoonstenten had. Tot…”

Van Giesbeek stokte. De Cock keek naar hem op.

“Uw zin is nog niet voltooid.”

Het klonk als een bestraffing. Na een diepe zucht vertelde Van Giesbeek verder.

“Totdat Charles de Rusconie zijn bedrijf overnam en de man totaal bankroet en vrijwel zonder financiële middelen op straat zette.”

“U kent die man?”

“Ik heb het drama destijds van nabij meegemaakt.”

Van Giesbeek vertrok zijn gezicht.

“Ik begrijp dat Marinus totaal verbitterd is, gegriefd en tot op het bot gekwetst.”

“Tot moord in staat?”

“Absoluut.”

De Cock zweeg enige seconden.

“Marinus?”

André van Giesbeek liet zijn hoofd iets zakken.

“Marinus Veldhuizen.”

4

De Cock liet de onthutsende verklaring van André van Giesbeek secondelang op zich inwerken. Daarna boog hij zich iets naar de man toe.

“Wanneer was dat?”

vroeg hij aarzelend.

“Wanneer heeft Charles de Rusconie het tentenbedrijf van Marinus Veldhuizen overgenomen?”

Van Giesbeek dacht even na.

“Ongeveer een maand geleden. Het was het laatste grote wapenfeit van de heer De Rusconie voor hij besloot om zich uit de zaken terug te trekken.”

“Waar was dat tentenbedrijf van Marinus Veldhuizen gevestigd?”

“Hij had in Amsterdam een onderkomen op het terrein van het voormalige Wilhelmina Gasthuis aan de Tweede Constantijn Huygensstraat. Met een paar man personeel vervaardigde hij weliswaar kleine tenten, maar ze waren van een uitmuntende kwaliteit. Dat was zijn kracht. En zijn tentharingen waren sterk. Het bedrijf had slechts een bescheiden productie. Afnemers waren gerenommeerde sportzaken.”