Выбрать главу

“Een renderend bedrijf?”

vroeg De Cock. Van Giesbeek knikte.

“Zeker. Zeer renderend. Sinds wij het bedrijf van Veldhuizen hebben overgenomen, beschouwen wij zijn tenten als een succesformule.”

De Cock nam een korte pauze.

“Toen ik u vroeg,” ging hij ernstig verder, “of u de heer Marinus Veldhuizen tot een moord in staat achtte, reageerde u spontaan en met volle overtuiging.”

“Inderdaad.”

De Cock hield zijn hoofd schuin.

“Waarop berust die overtuiging?”

André van Giesbeek verschoof iets op zijn stoel.

“Ik heb Veldhuizen persoonlijk leren kennen als een impulsieve en ongeremde man, die bij het geringste verschil van mening explodeerde.”

“Dat maakt iemand nog geen moordenaar,” sprak De Cock met een glimlach.

Van Giesbeek liet zijn hoofd iets zakken.

“Ik was feitelijk niet van plan om dit voorval aan u te melden.”

“Welk voorval?”

Van Giesbeek zuchtte diep.

“Ik was er getuige van toen Marinus Veldhuizen kort na de overname van zijn bedrijf het kantoor van de heer De Rusconie binnenstormde. Hij was witheet. Het schuim stond om zijn mond. Als ik toen niet tussenbeide was gekomen, had hij hem ter plekke vermoord.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Vermoord?”

“Ja.”

“Hoe?”

André van Giesbeek keek verbaasd.

“Wat bedoelt u?”

De Cock gebaarde voor zich uit.

“Op welke wijze zou hij De Rusconie hebben vermoord? Had hij een wapen…een pistool…een mes?”

Van Giesbeek schudde zijn hoofd.

“Hij had geen wapen bij zich, maar hij was de heer De Rusconie beslist aangevlogen als ik hem daarvan niet had weerhouden. Veldhuizen schold hem uit voor fraudeur, zwendelaar, oplichter.”

De Cock snoof.

“Terecht.”

Blijkbaar ontging André van Giesbeek de snelle opmerking van De Cock. Hij reageerde niet.

“Wat de meeste indruk op mij maakte,” ging hij verder, “was zijn ernstige bedreiging.”

De Cock keek de man vragend aan.

“Bedreiging?”

Van Giesbeek knikte nadrukkelijk.

“Hij zei letterlijk: ‘Mijn vriend…dit is jouw laatste schurkenstreek. Jouw verrotte ziel zal branden in de hel. Een dezer dagen zorg ik ervoor dat je nooit meer een medemens kunt bedriegen’.“

Toen de keurig geklede André van Giesbeek met een rood hoofd en nog zichtbaar opgewonden de grote recherchekamer had verlaten, viel er tussen De Cock en Vledder een bijna hoorbare stilte. De onthullingen van André van Giesbeek hadden een diepe indruk gemaakt.

Het was De Cock, die na enige tijd de stilte verbrak. Met een brede grijns op zijn gezicht strekte hij de wijsvinger van zijn rechterhand naar Vledder uit.

“Jij mag kiezen.”

De jonge rechercheur keek zijn oude leermeester verward aan.

“Kiezen?”

“Tussen de stalkende en jaloerse Boris van der Putten en de op wraak beluste Marinus Veldhuizen. Wie van deze twee vermoordde Charles de Rusconie?”

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

“Jouw vraag,” sprak hij ontwijkend, “doet mij herinneren aan mijn recalcitrante gedrag vanmorgen na ons onderzoek in dat pand aan de Prinsengracht. Ik beken je eerlijk…daar heb ik nu achteraf spijt van. Na het vinden van het lijk van Charles de Rusconie was ik er absoluut van overtuigd dat Boris van der Putten die moord had gepleegd. Voor mij was dat zonneklaar. Daarom was ik zo fel in de contramine toen jij niet naar de Bernard Zweerskade wilde om hem te arresteren.”

De Cock glimlachte.

“En nu?”

“Ik vreesdat je weer eens gelijk had,” zei Vledder met een diepe zucht.

“Ik ben nu eenmaal niet zo bedachtzaam als jij.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Is Boris van der Putten in jouw ogen dan niet langer de man die wij onmiddellijk moeten arresteren?”

Vledder wreef zich over zijn kin.

“Het verhaal van André van Giesbeek,” sprak hij wat benepen, “klonk naar mijn gevoel erg overtuigend. Gezien de achtergronden…het brute gedrag van Charles de Rusconie jegens hem…en het feit dat het moordwapen een metalen tentharing is, acht ik die Marinus Veldhuizen ook een redelijke verdachte.”

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

“Een man om onmiddellijk te arresteren?”

vroeg hij plagend. Vledder schudde zijn hoofd. Om zijn lippen krulde een grijns.

“Ik waag mij niet aan een antwoord. Ik zei je al dat Marinus Veldhuizen in mijn ogen een redelijke verdachte is. Maar dat betekent niet dat ik de stalkende Bons nu geheel uit mijn gedachten heb verbannen.”

De Cock lachte.

“Heel goed, Dick,” riep hij bewonderend.

“Zo ken ik je weer. We zullen onze aandacht op de twee verdachten moeten richten. Te beginnen met Marinus Veldhuizen. Probeer met die slimme computer van je eens te achterhalen waar Marinus zich nu ophoudt en wat hij doet. En kijk eens na of hij al eens voor een geweldsdelict is veroordeeld. Als die Veldhuizen zo agressiefis als André van Giesbeek ons schildert, dan…”

De Cock stokte.

De deur van de grote recherchekamer vloog open en Charlotte van Hoogendoorn trippelde met wapperende haren op de grijze speurder toe. Hijgend en met een deinende boezem bleef ze voor zijn bureau staan.

“Hij is dood!”

schreeuwde ze wild.

“Charles de Rusconie is dood. Vermoord.”

Vledder stond van zijn stoel op. Hij boog zich naar De Cock toe.

“Ik laat je met haar alleen. Ik kan ook vanuit een ander vertrek met mijn computer werken en die informatie inwinnen.”

De oude rechercheur kon zijn verbazing nauwelijks onderdrukken. Hoofdschuddend keek hij naar Charlotte van Hoogendoorn en wees naar de stoel naast zijn bureau.

“Ga zitten.”

Het klonk als een bevel. Charlotte nam plaats. Haar onderlip trilde.

“Ik was er al zo bang voor,” snikte ze.

“Heeft die halvegare idioot het toch gedaan.”

“Boris van der Putten?”

“Natuurlijk. Boris is gek…knettergek,” sprak Charlotte op heftige toon.

“Ik heb u toch verteld dat hij had gedreigd om Charles de Rusconie te zullen vermoorden.”

De Cock knikte.

“Wanneer heb je voor het laatst contact met Charles gehad?”

“Een paar dagen geleden.”

De Cock keek haar verwonderd aan.

“Een paar dagen geleden? Had je niet regelmatig contact met hem?”

“Hij belde mij iedere dag,” zei Charlotte.

“Soms wel een paar keer per dag. In de morgen, ‘s-middags, ‘s-avonds.”

“Dat hield een paar dagen geleden op?”

“Ja.”

“Heb je niet geprobeerd om hem te bereiken?”

Charlotte schudde haar hoofd.

“Dat moet je als vrouw niet doen. Zeker niet in het prille begin van een verhouding. Je moet je niet al te gretig tonen. Dat maakt mannen vaak achterdochtig. Het beste is om het initiatief aan de man over te laten. Dat is de zekerste weg naar succes.”

De Cock glimlachte.

“Ik heb mij nooit in de veroveringstactieken van een vrouw verdiept.”

Charlotte keek meewarig naar hem op.

“Jammer.”

De Cock negeerde de opmerking.

“Werd je niet ongerust toen Charles niets van zich liet horen?”

“Vanmorgen, nadat ik hier bij u was geweest, heb ik hem…in tegenstelling tot mijn tactiek…thuis gebeld.”

Charlotte klonk wanhopig.

“Ik heb de telefoon een paar maal laten overgaan. Er werd niet opgenomen. Toen heb ik mij in verbinding gesteld met zijn kantoor. Ik kreeg de heer Van Giesbeek, zijn plaatsvervanger, aan de lijn. Hij vertelde mij dat hij Charles de Rusconie dood in zijn woning had aangetroffen…vermoord. En dat hij de politie had gewaarschuwd.”

De Cock kende dat deel van het verhaal.