Выбрать главу

'En kan dat?' vroeg De Cock ernstig. 'Kan Pierre Brassel deze Brets hebben vermoord?' Vledder zuchtte.

'Nee,' zei hij onwillig, 'tenminste, als de portier de waarheid spreekt en hij die Jan Brets inderdaad om acht uur nog in leven heeft gezien.' De Cock knikte.

'Juist,' zei hij, 'als we daarvan uitgaan, en mogelijk vinden we nog andere getuigen die het slachtoffer na acht uur nog in leven hebben gezien, dan kan Pierre Brassel, hoezeer het jou overigens ook spijt, deze moord niet hebben gepleegd. Ik heb in deze hotelkamer ook geen ingenieuze apparatuur voor afstandsbediening gevonden. De hockeystick werd heel orthodox gehanteerd. Ik bedoel, iemand heeft hem met beide handen opgenomen en Brets neergeslagen en die iemand kan Brassel niet zijn geweest.'

Hij legde vaderlijk een hand op zijn schouder. 'Maar verder heb je volkomen gelijk, Brassel wist dat deze moord gepleegd zou worden. Op hem rustte inderdaad de wettelijke verplichting om te waarschuwen: de politie of het slachtoffer.'

Vledder keek hem vragend aan. 'Wat bedoel je?'

'Wel, precies wat ik zeg: de politie of het slachtoffer. De wet biedt namelijk beide mogelijkheden. Pierre Brassel is ook niet strafbaar wanneer hij het slachtoffer heeft gewaarschuwd. Uiteraard vooraf.' Vledder gebaarde wild.

'Maar De Cock,' riep hij geërgerd, 'het is toch wel duidelijk dat hij ook het slachtoffer niet heeft gewaarschuwd. Anders was dit niet gebeurd.'

De Cock stak afwerend een hand op.

'O, wacht eens even. Daarvoor hebben we geen bewijzen. Het is heel goed mogelijk dat Jan Brets wel een waarschuwing heeft ontvangen, maar dat hij die waarschuwing eenvoudig niet ernstig heeft opgevat. Hij kan het als een grap hebben beschouwd. Herinner je je nog hoe jij op het briefje van Brassel reageerde? Ook jij dacht aan een grap.' Hij schudde zijn hoofd.

'Nee vriend Vledder,' zei hij met een zucht, 'zoals de situatie nu is, kunnen we tegen Brassel niets ondernemen. Iedere rechtstreekse actie zou neerkomen op vrijheidsberoving en dat is een akelig woord.'

5

De Cock wees naar het lijk op de vloer.

'Wel Bram, wat denk je van onze harlekijn?'

Bram van Hessen, de wat oubollige politiefotograaf, plooide zijn dikke lippen tot een grijns.

'Hij ligt er mooi bij. Een harlekijn,' hij grinnikte, 'ja, je hebt gelijk, daar lijkt het op. Het is precies zo'n trekpoppetje. Als je het mij vraagt is hij daar met opzet zo neergelegd. Dat is zo toch geen natuurlijke houding?'

De Cock kauwde op zijn onderlip.

'Heb je dit wel eens meer gezien?'

Bram schudde het hoofd.

'Nee, ik heb in mijn leven toch al heel wat slachtoffers van moordaanslagen gefotografeerd, maar ik heb nog nooit een lijk in zo'n houding aangetroffen. Dit is bepaald vreemd.' Hij liep behoedzaam om het lichaam heen. 'Waaraan is hij feitelijk gestorven?' De Cock wees naar de hockeystick.

'Dat is vrijwel zeker het moordwapen, een vermoedelijk met lood verzwaarde hockeystick. Met dat ding is zijn schedel ingeslagen. Kijk maar naar het linkeroor, dat bloed, dat duidt in ieder geval op een schedelbasisfractuur. Ik heb het lichaam nog niet verder kunnen bekijken. Het wachten is op dokter Rusteloos. Hij zal al wel onderweg zijn. Misschien kan hij mij ook nog iets zeggen over die gekke harlekijnhouding. Het intrigeert me.' Bram knikte.

'Ja, het is echt vreemd. Zoals ik je al zei ben ik het nog nooit tegengekomen.' Hij riep naar Kreuger: 'Jij Bert, heb jij wel eens zoiets gezien?'

Kreuger schudde mistroostig het sombere hoofd.

'Nee,' zei hij bedroefd, 'het is een nieuwtje, wees er blij mee.'

Bram maakte een grimas tegen De Cock.

'En daar trek ik nu al zoveel jaren mee op.' Het klonk als een jammerklacht. Hij pakte zuchtend zijn fraaie Hasselblad uit zijn tas en begon de gebruikelijke platen te schieten, overzichtfoto's, details, close-up. Bram hanteerde zijn toestel met meesterschap. Hij was een artiest, verdwaald bij de politie. Kreuger was snel klaar met het zoeken en afnemen van vingerafdrukken. De hotelkamer was niet groot. Na zijn onderzoek met de poederkwast bleek de vangst aan papillairlijnen gering.

Na een minuut of twintig waren ze beiden klaar. Ze hesen zich weer in hun donkere jassen, namen hun zware leren tassen op en verdwenen — net als zij gekomen waren — met sombere gezichten. Kreuger groette niet eens. Bram draaide zich bij de deur nog even om. 'Die harlekijn,' zei hij wijzend naar het lijk op de vloer, 'die harlekijn bevalt me niet. Als ik jou was, De Cock, zou ik uitzien naar een wat sinistere grappenmaker.' 'En waar vind ik die?' Bram stak zijn onderlip vooruit. 'Dat is jouw zaak.' De Cock wuifde grijnzend. 'Bedankt voor de tip.'

Dr. Rusteloos verspilde weinig tijd aan begroetingen. Hij liet zich vrijwel onmiddellijk op één knie zakken en begon het lichaam af te tasten. Toen hij het hoofd van het slachtoffer iets opzij hield, waren de beschadigingen aan de schedel duidelijk te zien.

'Het is een flinke mep geweest,' zei hij, de wondranden bekijkend. 'Voor zover ik kan zien, is er maar één keer geslagen.' Hij glimlachte wat wrang. 'Maar die klap was dan ook ruim voldoende.'

De Cock toonde hem de hockeystick.

'Kan dit het wapen zijn geweest, dokter? De stick is aan de onderzijde verzwaard.'

Dr. Rusteloos bekeek het wapen aandachtig. 'Ja,' zei hij voorzichtig, 'dat kan best. Het is voor mij niet mogelijk dit nu al positief te beweren. Dat begrijpt u. Ik zal dit eerst bij een sectie op het lichaam nog eens nader moeten bekijken, maar het heeft er alle schijn van dat die hockeystick inderdaad is gebruikt. De aard van de schedelverwonding komt er zo oppervlakkig gezien wel mee overeen.' De Cock knikte peinzend.

'En dokter,' vroeg hij, 'wat denkt u van de houding van het slachtoffer? De stand van de armen en benen. Is dat niet ongewoon? Ik bedoel, als iemand na een dodelijke klap op zijn schedel ineenzakt en sterft, is dit dan een houding die het lichaam uit zichzelf zou aannemen of kan aannemen?' Dr. Rusteloos schudde langzaam het hoofd. 'Nee,' zei hij wat weifelend, 'dat is wel ongebruikelijk. Ik heb het nooit zo gezien.' Hij bleef een poosje naar het dode lichaam staren. 'Het is wel vreemd, inderdaad, een rare houding. Het doet mij ergens aan denken. Het lijkt wel een… ' '… een harlekijn,' vulde De Cock aan. Het gezicht van dr. Rusteloos klaarde op. 'Juist ja, inderdaad, een harlekijn.' Uit zijn mond klonk het erg koddig.

Het verdere onderzoek in het hotel leverde weinig op. Het personeel wist niets bijzonders te vertellen. Alle passe-partoutsleu-tels waren in het bezit van de juiste personen. Er was ook geen enkele sleutel zoek. Een wat oudere liftbediende bevestigde de verklaring van de portier. De heer Brets was om acht uur — hoogstens vijf minuten over achten — binnengekomen. Hij had aan de portier de sleutel van zijn kamer gevraagd en de bejaarde liftboy had hem naar de tweede etage gebracht. De liftboy had nog gezien hoe de heer Brets de lange brede gang uitliep naar zijn kamer. Toen had hij de lift weer laten zakken. Er was niemand met hem mee teruggegaan. Hij had, buiten de heer Brets dan, ook niemand op die tweede etage gezien. Uit het register bleek dat Jan Brets drie dagen tevoren zijn intrek in het hotel had genomen. Hij had zich aangemeld als Jan Johannes Brets, oud 25 jaar, van beroep koopman, adres Bre-kelstraat 315 in Utrecht. Er kon gevoeglijk aangenomen worden dat de naam juist was. Hij was overgenomen uit een paspoort.

Het nummer van het paspoort stond bij de aanmelding. Met een enkel telefoontje was de juistheid te controleren.

Brets had praktisch geen bagage bij zich. Er was alleen maar een kleine, leren weekendtas die in de hotelkamer onder het bed werd teruggevonden. De inhoud bood een verrassing. De tas zat vol uitgebalanceerd gereedschap, werktuigen van een inbreker.

Uit de vele ondervragingen bleek dat Jan Brets geen contacten onderhield met andere hotelgasten. Hij bemoeide zich met niemand. Zover bekend ontving hij ook geen gasten op zijn kamer. Alleen het ontbijt nuttigde hij in het hotel. Verder was hij meestal afwezig. Het gedrag van Jan Brets had geen aanleiding gegeven hem als een bijzondere gast aan te merken. Hij was vrij onopvallend zijn weg gegaan.